Aan het einde van de les weet je weer hoe je de betekenis van een onbekend woord kunt afleiden uit het woord zelf, of uit de tekst waarin dit woord wordt gebruikt
en
herken en begrijp je figuurlijk taalgebruik.
Slide 5 - Diapositive
THEORIE 1.1
Gebruik deze tips om de betekenis af te leiden uit de tekst:
Lees de hele zin waarin het woord staat.
Controleer of er in de tekst een synoniem, omschrijving, tegenstelling of voorbeeld genoemd wordt.
Let op illustraties.
Slide 6 - Diapositive
THEORIE 1.1
ZOEK VOORBEELDEN
Soms kun je hieruit de betekenis van het woord afleiden.
Zoek naar een voorbeeld, let op signaalwoorden: zoals,
bijvoorbeeld, neem nou, denk aan.
Slide 7 - Diapositive
HERHALING THEORIE 1.2
1.2 Betekenis afleiden uit het woord
Slide 8 - Diapositive
THEORIE
Soms kun je de betekenis van een onbekend woord vinden door goed naar het woord zelf te kijken:
Herken je een deel van het woord?
Herken je voor- en/of achtervoegsels bij het woord?
Lijkt het onbekende woord op een woord dat je wel kent?
Slide 9 - Diapositive
THEORIE
Ik herken een deel van het onbekende woord:
voorrangsregel
Ik herken een voor- en/of achtervoegsel van het onbekende woord:
heractiveren
Het onbekende woord lijkt op een woord dat ik wel ken:
circuleren
Slide 10 - Diapositive
OEFENEN
Slide 11 - Diapositive
De leerlingen voeren veel klusjes uit.
Synoniem voor 'voeren uit':
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze
Slide 12 - Quiz
De brug is er slecht aan toe. Tegenovergestelde voor 'is er slecht aan toe':
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen
Slide 13 - Quiz
Ongelijk (woord met voorvoegsel) Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk
Slide 14 - Quiz
Zorgeloos
Geef een omschrijving
A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen
Slide 15 - Quiz
Als ik te laat ben voor school dan bedenk ik een smoes. Geef een voorbeeld:
A
daarom kreeg ik straf
B
de brug stond open
C
morgen ga ik naar de kapper
D
iets wat je verzint
Slide 16 - Quiz
HERHALING THEORIE 1.3
1.3 Figuurlijk taalgebruik
Slide 17 - Diapositive
THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn.
Bij letterlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.
Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
De bloemen die Bart en Maya in het tuincentrum hebben gekocht, krijgen een plekje in de tuin.
Slide 18 - Diapositive
THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn. Iemand gebruikt figuurlijk taalgebruik als hij wil overdrijven of als hij iets mooier wil maken.
Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
Bart en Maya vieren uitbundig feest.
Slide 19 - Diapositive
THEORIE
Een uitdrukking is altijd figuurlijk bedoeld. Voorbeelden zijn: