Grammatica: individueel herhalen en oefenen

Programma
  • Oefenen met alle theorie van grammatica woordsoorten H1 t/m H6 (zn, blw, olw, bn, hww, zww, aanw.vnw, vr.vnw, vz en bw) en de woordsoorten zelf.
  • Extra opdrachten met voorzetsel en bijwoord
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Programma
  • Oefenen met alle theorie van grammatica woordsoorten H1 t/m H6 (zn, blw, olw, bn, hww, zww, aanw.vnw, vr.vnw, vz en bw) en de woordsoorten zelf.
  • Extra opdrachten met voorzetsel en bijwoord

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel
Je kent de volgende woordsoorten:
zn, olw, blw, bn, zww, hww, aanw.vnw, vr.vnw, vz en bw
Je herkent deze woordsoorten en je kunt onderscheid maken tussen deze woordsoorten.

Slide 2 - Diapositive

onbepaald en bepaald lidwoord

Slide 3 - Diapositive

Noteer de lidwoorden en zet erachter olw of blw.

Slide 4 - Question ouverte

Een van de appels is rot.
'Een' is in bovenstaande zin een onbepaald lidwoord.
A
Ja, dat klopt.
B
Nee, dat is niet zo.

Slide 5 - Quiz

Het bezoek duurde lang.
'Het' is in bovenstaande zin een bepaald lidwoord.
A
Ja, dat klopt.
B
Nee, dat is niet zo.

Slide 6 - Quiz

Het regent.
'Het' is in bovenstaande zin een bepaald lidwoord.
A
Ja, dat klopt.
B
Nee, dat is niet zo.

Slide 7 - Quiz

zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Diapositive

Eigennamen, zoals Jorien of Utrecht, zijn ook zelfstandige naamwoorden.
A
Ja, dat klopt.
B
Nee, dat is niet zo.

Slide 9 - Quiz

bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Diapositive

De vogelverschrikker is niet erg eng.
In bovenstaande zin is 'eng' een bijvoeglijk naamwoord.
A
Ja, dat klopt.
B
Nee, dat klopt niet.

Slide 11 - Quiz

hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord

Slide 12 - Diapositive

Gaan jullie ook kamperen?
Het hulpwerkwoord in deze zin is:

A
gaan
B
kamperen

Slide 13 - Quiz

Kun jij morgen gaan werken?
Het zelfstandig werkwoord in deze zin is:

A
kun
B
gaan
C
werken

Slide 14 - Quiz

Kun jij morgen gaan werken?
Het zelfstandig werkwoord in deze zin is:

A
kun
B
gaan
C
werken

Slide 15 - Quiz

De appelboom loopt al uit.
Het zelfstandig werkwoord in deze zin is:

A
loopt
B
loopt uit (uitlopen)

Slide 16 - Quiz


De conciërge sluit dagelijks de school af.

'af' is in bovenstaande zin:



A
een (deel van het) zww
B
een (deel van het) hww
C
een voorzetsel

Slide 17 - Quiz

aanwijzend voornaamwoord

Slide 18 - Diapositive

Zo'n hamburger lust ik niet.
'Zo'n' is een:
A
bijvoeglijk naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 19 - Quiz

Dat eet ik wel graag.

'dat' is een:
A
bijvoeglijk naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 20 - Quiz

Daar eet ik heel erg graag.

'daar' is een:
A
bijvoeglijk naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 21 - Quiz

vragend voornaamwoord

Slide 22 - Diapositive

Welke leerling heeft dat gedaan?

'welke' is:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord

Slide 23 - Quiz

Waar vindt de optocht plaats?

'Waar' is:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord

Slide 24 - Quiz

Wat is dat?

'Wat' is:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord

Slide 25 - Quiz

Voorzetsel

Slide 26 - Diapositive

Haal alle voorzetsels uit deze zin:

Natuurlijk zijn gamers in vergelijking met sporters erg ongezond.
A
natuurlijk
B
in
C
in, met
D
in, erg

Slide 27 - Quiz

Haal alle voorzetsels uit deze zin:

In de wintermaanden moesten we dagelijks levertraan slikken.
A
in
B
in, we
C
in, dagelijks
D
-

Slide 28 - Quiz

Haal alle voorzetsels uit deze zin:

Na de oorlog begon ons land onmiddellijk aan de wederopbouw.
A
na
B
ons
C
na, aan
D
de, de

Slide 29 - Quiz

Haal alle voorzetsels uit deze zin:

Wij moesten tijdens de gymles erg hard lachen.
A
wij
B
tijdens
C
erg
D
-

Slide 30 - Quiz

Haal alle voorzetsels uit deze zin:

Waardoor kun je overdag de sterren niet zien?
A
waardoor
B
je
C
niet
D
-

Slide 31 - Quiz

Haal alle voorzetsels uit deze zin:

Dankzij het internet kun je tegenwoordig archiefstukken thuis lezen.
A
dankzij
B
thuis
C
thuis, lezen
D
tegenwoordig

Slide 32 - Quiz

bijwoord

Slide 33 - Diapositive

Haal alle bijwoorden uit deze zin:

Natuurlijk zijn gamers in vergelijking met sporters erg ongezond.
A
natuurlijk, erg
B
natuurlijk, erg, ongezond
C
erg,ongezond

Slide 34 - Quiz

Haal alle bijwoorden uit deze zin:

In de wintermaanden moesten we dagelijks levertraan slikken.
A
wintermaanden
B
dagelijks
C
dagelijks, levertraan
D
levertraan

Slide 35 - Quiz

Haal alle bijwoorden uit deze zin:

Waardoor kun je overdag de sterren niet zien?
A
waardoor, overdag
B
niet
C
overdag, niet
D
waardoor, overdag, niet

Slide 36 - Quiz

Haal alle bijwoorden uit deze zin:

Na de oorlog begon ons land onmiddellijk aan de wederopbouw.
A
oorlog
B
onmiddellijk
C
wederopbouw
D
-

Slide 37 - Quiz

Haal alle bijwoorden uit deze zin:

Wij moesten tijdens de gymles erg hard lachen.
A
erg
B
hard
C
erg, hard
D
lachen

Slide 38 - Quiz

Haal alle bijwoorden uit deze zin:

Dankzij het internet kun je tegenwoordig archiefstukken thuis lezen.
A
tegenwoordig
B
tegenwoordig, thuis
C
thuis
D
thuis lezen

Slide 39 - Quiz

Heb je nog vragen over de lesstof?
Stel ze hier!

Slide 40 - Question ouverte

Huiswerk
  • Leren: alle theorie van grammatica woordsoorten H1 t/m H6 
  • Let op: morgen krijg je een oefentoets over deze stof en volgende week volgt de echte toets!
  • Extra oefenen? Ga naar: Cambiumned en ga naar Oefenen>Grammatica>woordsoorten. Hier kun je allerlei opdrachten vinden. Je hebt nog niet alle woordsoorten gehad die daar worden genoemd en die bij verschillende opdrachten aan bod komen. Let daar dus even op als je een oefening kiest.

Slide 41 - Diapositive

(Oefenzinnen)
Gisteren heeft Jan zijn vader naar het ziekenhuis gebracht.
Door de grappige leerling heb ik heel veel gelachen.

Slide 42 - Diapositive