Je herkent deze woordsoorten en je kunt onderscheid maken tussen deze woordsoorten.
Slide 2 - Diapositive
onbepaald en bepaald lidwoord
Slide 3 - Diapositive
Noteer de lidwoorden en zet erachter olw of blw.
Slide 4 - Question ouverte
Een van de appels is rot. 'Een' is in bovenstaande zin een onbepaald lidwoord.
A
Ja, dat klopt.
B
Nee, dat is niet zo.
Slide 5 - Quiz
Het bezoek duurde lang. 'Het' is in bovenstaande zin een bepaald lidwoord.
A
Ja, dat klopt.
B
Nee, dat is niet zo.
Slide 6 - Quiz
Het regent. 'Het' is in bovenstaande zin een bepaald lidwoord.
A
Ja, dat klopt.
B
Nee, dat is niet zo.
Slide 7 - Quiz
zelfstandig naamwoord
Slide 8 - Diapositive
Eigennamen, zoals Jorien of Utrecht, zijn ook zelfstandige naamwoorden.
A
Ja, dat klopt.
B
Nee, dat is niet zo.
Slide 9 - Quiz
bijvoeglijk naamwoord
Slide 10 - Diapositive
De vogelverschrikker is niet erg eng. In bovenstaande zin is 'eng' een bijvoeglijk naamwoord.
A
Ja, dat klopt.
B
Nee, dat klopt niet.
Slide 11 - Quiz
hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord
Slide 12 - Diapositive
Gaan jullie ook kamperen? Het hulpwerkwoord in deze zin is:
A
gaan
B
kamperen
Slide 13 - Quiz
Kun jij morgen gaan werken? Het zelfstandig werkwoord in deze zin is:
A
kun
B
gaan
C
werken
Slide 14 - Quiz
Kun jij morgen gaan werken? Het zelfstandig werkwoord in deze zin is:
A
kun
B
gaan
C
werken
Slide 15 - Quiz
De appelboom loopt al uit. Het zelfstandig werkwoord in deze zin is:
A
loopt
B
loopt uit (uitlopen)
Slide 16 - Quiz
De conciërge sluit dagelijks de school af.
'af' is in bovenstaande zin:
A
een (deel van het) zww
B
een (deel van het) hww
C
een voorzetsel
Slide 17 - Quiz
aanwijzend voornaamwoord
Slide 18 - Diapositive
Zo'n hamburger lust ik niet. 'Zo'n' is een:
A
bijvoeglijk naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel
Slide 19 - Quiz
Dat eet ik wel graag.
'dat' is een:
A
bijvoeglijk naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel
Slide 20 - Quiz
Daar eet ik heel erg graag.
'daar' is een:
A
bijvoeglijk naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel
Slide 21 - Quiz
vragend voornaamwoord
Slide 22 - Diapositive
Welke leerling heeft dat gedaan?
'welke' is:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
Slide 23 - Quiz
Waar vindt de optocht plaats?
'Waar' is:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
Slide 24 - Quiz
Wat is dat?
'Wat' is:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
Slide 25 - Quiz
Voorzetsel
Slide 26 - Diapositive
Haal alle voorzetsels uit deze zin:
Natuurlijk zijn gamers in vergelijking met sporters erg ongezond.
A
natuurlijk
B
in
C
in, met
D
in, erg
Slide 27 - Quiz
Haal alle voorzetsels uit deze zin:
In de wintermaanden moesten we dagelijks levertraan slikken.
A
in
B
in, we
C
in, dagelijks
D
-
Slide 28 - Quiz
Haal alle voorzetsels uit deze zin:
Na de oorlog begon ons land onmiddellijk aan de wederopbouw.
A
na
B
ons
C
na, aan
D
de, de
Slide 29 - Quiz
Haal alle voorzetsels uit deze zin:
Wij moesten tijdens de gymles erg hard lachen.
A
wij
B
tijdens
C
erg
D
-
Slide 30 - Quiz
Haal alle voorzetsels uit deze zin:
Waardoor kun je overdag de sterren niet zien?
A
waardoor
B
je
C
niet
D
-
Slide 31 - Quiz
Haal alle voorzetsels uit deze zin:
Dankzij het internet kun je tegenwoordig archiefstukken thuis lezen.
A
dankzij
B
thuis
C
thuis, lezen
D
tegenwoordig
Slide 32 - Quiz
bijwoord
Slide 33 - Diapositive
Haal alle bijwoorden uit deze zin:
Natuurlijk zijn gamers in vergelijking met sporters erg ongezond.
A
natuurlijk, erg
B
natuurlijk, erg, ongezond
C
erg,ongezond
Slide 34 - Quiz
Haal alle bijwoorden uit deze zin:
In de wintermaanden moesten we dagelijks levertraan slikken.
A
wintermaanden
B
dagelijks
C
dagelijks, levertraan
D
levertraan
Slide 35 - Quiz
Haal alle bijwoorden uit deze zin:
Waardoor kun je overdag de sterren niet zien?
A
waardoor, overdag
B
niet
C
overdag, niet
D
waardoor, overdag, niet
Slide 36 - Quiz
Haal alle bijwoorden uit deze zin:
Na de oorlog begon ons land onmiddellijk aan de wederopbouw.
A
oorlog
B
onmiddellijk
C
wederopbouw
D
-
Slide 37 - Quiz
Haal alle bijwoorden uit deze zin:
Wij moesten tijdens de gymles erg hard lachen.
A
erg
B
hard
C
erg, hard
D
lachen
Slide 38 - Quiz
Haal alle bijwoorden uit deze zin:
Dankzij het internet kun je tegenwoordig archiefstukken thuis lezen.
A
tegenwoordig
B
tegenwoordig, thuis
C
thuis
D
thuis lezen
Slide 39 - Quiz
Heb je nog vragen over de lesstof? Stel ze hier!
Slide 40 - Question ouverte
Huiswerk
Leren: alle theorie van grammatica woordsoorten H1 t/m H6
Let op: morgen krijg je een oefentoets over deze stof en volgende week volgt de echte toets!
Extra oefenen? Ga naar: Cambiumned en ga naar Oefenen>Grammatica>woordsoorten. Hier kun je allerlei opdrachten vinden. Je hebt nog niet alle woordsoorten gehad die daar worden genoemd en die bij verschillende opdrachten aan bod komen. Let daar dus even op als je een oefening kiest.
Slide 41 - Diapositive
(Oefenzinnen)
Gisteren heeft Jan zijn vader naar het ziekenhuis gebracht.
Door de grappige leerling heb ik heel veel gelachen.