Chapter 2 E

Blz 102 E writing and grammar ; Grammar 4

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Blz 102 E writing and grammar ; Grammar 4

Slide 1 - Diapositive

Let op!!
Wanneer je een past perfect moet maken met een vorm van 'have', volg je de regels zoals je ze hebt geleerd: 'had' gevolgd door het voltooid deelwoord van 'have'.
He had had a few beers before he left the house.
They threw up after they had had the party.

Slide 2 - Diapositive

Before they ..... (go) to Paris, they ......... (train) hard. (komma zonder spatie)

Slide 3 - Question ouverte

Her coach ..... (get) mad because she ...... (miss) her training.

Slide 4 - Question ouverte

When she ....... (arrive) in Paris, she ..... (check) into the hotel at once.

Slide 5 - Question ouverte

When Shireen ..... (join) the team, she ....... (already / play) in another team.

Slide 6 - Question ouverte

After she ........ (sign) a contract, she started her training again.

Slide 7 - Question ouverte

Prepositions (grammar 5)
Prepositions zijn voorzetsels. 

Wie weet wat voorzetsels zijn?

Slide 8 - Diapositive

Prepositions of time and place
 Voorzetsels noemen we ook wel de 'kast woorden'.

We gaan het nu hebben over de voorzetsels die te maken hebben met wanneer of waar iets gebeurd ('time and place')


Slide 9 - Diapositive

Prepositions
Prepositions = voorzetsels

On, in & at 
Kunnen gebruikt worden voor plaats en voor tijd

Prepositions of time
On: voor dagen & data (vb: on Tuesday, on October 15)
In: voor maanden, jaartallen, seizoenen, dagdelen (vb: in January, in 2012, in spring, in the evening)
At: voor specifieke tijden op een dag, voor feestdagen (vb: at 8 a.m., at lunch time)

Slide 10 - Diapositive

Prepositions - vervolg
Prepositions of place
On: oppervlakken, openbaar vervoer, wegen/straten/rivieren
(vb: on the table, on the bus, on the Mississippi)

In: algemene plaatsen, steden/landen, dingen in een gebied of ruimte
(vb: in a crowded city, in Germany, in hospital)

At: specifieke locaties, speciale plaatsen
(vb: at home, at the station)

Slide 11 - Diapositive

Which preposition?
... September
A
in
B
at
C
on

Slide 12 - Quiz

Prepositions of time
I play soccer ... Thursday.
A
at
B
on
C
in
D
last

Slide 13 - Quiz

Prepositions of place:
I'm ______ the bus.
A
at
B
in
C
on

Slide 14 - Quiz

Which preposition?
... winter
A
in
B
at
C
on

Slide 15 - Quiz

Prepositions of time
The concert starts ... 11 o'clock.
A
at
B
on
C
in

Slide 16 - Quiz

maken
opdr 29 
slim stampen grammar 4 & 5
lezen
puzzel


Slide 17 - Diapositive