Dtoets 3e klas chapitre 3

Dtoets 3  chapitre 3e klas
Grammatica: passé composé met hulp werkwoord Avoir
1. J'.......................... un délicieux repas hier soir. (manger)
2. Elle................. ses devoirs avant le dîner.(finir)
3. Nous.......................  Paris l'été dernier. (visiter)
4.Ils ................... au musée. (être)
5. Tu.........................jouer de la guitare en quelques semaines.(apprendre)
6. Les enfants ...................   du foot (faire)

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Dtoets 3  chapitre 3e klas
Grammatica: passé composé met hulp werkwoord Avoir
1. J'.......................... un délicieux repas hier soir. (manger)
2. Elle................. ses devoirs avant le dîner.(finir)
3. Nous.......................  Paris l'été dernier. (visiter)
4.Ils ................... au musée. (être)
5. Tu.........................jouer de la guitare en quelques semaines.(apprendre)
6. Les enfants ...................   du foot (faire)

Slide 1 - Diapositive

Kies de juiste zin in de passé composé met het hulpwerkwoord 'hebben'.
A
Jullie hebben de taart gebakken.
B
Hij heeft de brief geschreven.
C
Zij is naar de stad gefietst.
D
We hebben de hond uitgelaten.

Slide 2 - Quiz

passé composé met hulp werkwoord être
  1. Elle................. toute seule (partir)
2. les garçons ...............ensuite................(partir)
3. il ..................... au ciné hier (aller)
4. Nous ......................  ensemble (aller)
5. ils....................... à la maison (rester)

Slide 3 - Diapositive

Welke zin is in de passé composé met auxilliaire être?
A
Ik ben naar de winkel gegaan.
B
Zij heeft naar muziek geluisterd.
C
Ik heb een boek gelezen.
D
Wij hebben pizza gegeten.

Slide 4 - Quiz

herkend de  lijdend voorwerp in de zin en 
herschrijf de zin met pvnw als lijdend voorwerp

1.Je vois le pilote
2.Tu prends la route pour Paris? 
3.Elle va  manger des fraises
4.Vous avez écouté la chanson de Dadju
5.Ils aiment les films d'action 

6. nous avons dansé la salsa.

Slide 5 - Diapositive

Persoonlijkvoornaamwoord als lijdend voorwerp (met werkwoord op infinitif)


1.J'adore écouter de la musique classique 
2.Tu dois finir tes devoirs 
3.Elle prépare une tarte aux pommes 
4. Nous allons acheter des cadeaux 
5.Il déteste faire la vaisselle 
6.Vous pouvez sentir les fleurs dans le jardin 

Slide 6 - Diapositive

Hoe herken je het complément d'objet direct in een zin?
A
Het antwoord op de vraag 'hoe?'
B
Het antwoord op de vraag 'wie?'
C
Het antwoord op de vraag 'wat?'
D
Het antwoord op de vraag 'waar?'

Slide 7 - Quiz

vertaal: ben je hier op vakantie?

Slide 8 - Question ouverte

ja, ik verblijf in Hotel Marina

Slide 9 - Question ouverte

vertaal: comment tu le trouves?

Slide 10 - Question ouverte

vertaal: het is naast de skipiste

Slide 11 - Question ouverte

Ken je nog het rijtje van 'être' uit je hoofd?
schrijf het op!

Slide 12 - Carte mentale

Ken je nog het rijtje van 'avoir'?
schrijf het op!

Slide 13 - Carte mentale