wk 49: verteltheorie

timer
10:00
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

terugblik
Verteltheorie:
  • Je weet wat een motto is en dat je altijd de link moet zoeken tussen het motto en de inhoud van je boek.
  • Je weet dat het thema het centrale onderwerp aangeeft waar het in jouw boek om gaat.
  • Een leidmotief is een voorwerp of persoon dat vaker terugkomt in het verhaal en een belangrijke rol heeft.
  • Een universeel motief is een verhaalsituatie die in meerdere boeken wordt gebruikt (afkomstig uit oudere verhalen).




Slide 2 - Diapositive

Verteltheorie
  • Je leert het verschil tussen de verteltijd en vertelde tijd
  •  Je weet wanneer een verhaal chronologisch is
  • Je weet wanneer een verhaal continu is
  • Je weet wat we bedoelen met tijdversnellingen en tijdvertragingen
wk 3 toets verteltheorie

Slide 3 - Diapositive

Verteltijd
Hiermee wordt de tijd bedoeld die nodig is om het verhaal te lezen/vertellen. Iedereen leest/vertelt echter in een ander tempo. Daarom drukken we de verteltijd uit in het aantal pagina's. Als een boek 320 pagina's heeft, is de verteltijd dus 320 pagina's. 
Op je toets zullen we niet vragen wat de verteltijd is (3 blaadjes?). Wel vragen we de verhouding tussen de verteltijd en vertelde tijd aan te geven.  Meer hierover in de volgende dia's.

Slide 4 - Diapositive

Vertelde tijd
Met de vertelde tijd bedoelen we de tijd die verstrijkt in het verhaal. Het verhaal gaat bijvoorbeeld over een gezin dat 3 weken in Spanje op zomervakantie is en daar een overstroming meemaakt. De vertelde tijd is dan 3 weken. Vaak is de vertelde tijd niet zo precies aan te geven. Je antwoord zal dan ook vaak beginnen met 'ongeveer'. 


Slide 5 - Diapositive

Verhouding verteltijd en vertelde tijd
Stel je bent een week op zomervakantie geweest. Een klasgenoot vraagt aan jou hoe jouw vakantie was. Je bent dan niet een week aan het vertellen, maar vat die week samen. De verteltijd is dan misschien 3 minuten, terwijl de vertelde tijd 3 weken is. De verteltijd is dus korter dan de vertelde tijd.  

Geef bij een dergelijke vraag op de toets altijd aan hoelang beide tijden ongeveer duren en welke tijd dus korter of langer is. 

Slide 6 - Diapositive

Chronologie
Een verhaal is chronologisch als het geen flashbacks of flashforwards bevat. Eén van deze twee maakt het verhaal al meteen niet meer chronologisch. 

Bij een flashback wordt een verhaal verteld dat zich heeft afgespeeld in het verleden. Bij een flashforward gebeurt het omgekeerde (je weet dan dus meteen dat je met een verteller te maken hebt die het verhaal overziet) .

Een zin als: "Vroeger vond ik het ook altijd moeilijk om op tijd te komen", is nog geen flashback. Er ontstaat immers geen verhaal, het is puur een korte verwijzing. 

Slide 7 - Diapositive

Continuïteit
Een verhaal is continu als het geen tijdsprongen bevat. Bij een tijdsprong wordt een stukje tijd immers niet verteld (wordt overgeslagen). Hierdoor is een verhaal niet meer continu. 

Let op: een tijdversnelling of -vertraging heeft geen invloed op de continuïteit. Je slaat de tijd immers niet over. Je vertelt de tijd alleen wat sneller en vat deze samen (versnelling) of staat langer stil bij een korte gebeurtenis en vertelt deze uitvoerig/gedetailleerd (vertraging). 

Slide 8 - Diapositive

Niet chronologisch en niet continu
Het hoofdverhaal bevat tijdsprongen (dus niet continu) en bevat een flashback (dus niet chronologisch).

Slide 9 - Diapositive

Niet chronologisch wel continu
Het hoofdverhaal bevat geen tijdsprongen (dus continu), maar wel een flashback (dus niet chronologisch).  

Slide 10 - Diapositive

Opdracht maken
Ga naar drive --> verteltheorie --> teksten --> Joey Santa. 

Lees de tekst, beantwoord de vragen en pas de theorie toe die je tot nu toe hebt geleerd.  

Kijk je antwoorden na en stel vragen waar onduidelijkheden zijn. 

Klaar? Leesboek

Slide 11 - Diapositive