Leesvaardigheid opstart

Leesvaardigheid Engels
Aanpak van leesteksten

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, mavo, havoLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid Engels
Aanpak van leesteksten

Slide 1 - Diapositive

welke leesstrategieën ken je?

Slide 2 - Carte mentale

Aanpak tekst

1 Oriënterend lezen
2 vragen lezen
3 leesstrategie bepalen
4 tekst lezen + vraag beantwoorden

Slide 3 - Diapositive

Leesstrategieen
- oriënterend lezen
- globaal lezen
- zoekend lezen
- intensief lezen

Slide 4 - Diapositive

Oriënterend lezen
Bekijk de tekst
Titel + tussenkopjes
Intro
Foto's / plaatjes / tekeningen
Bron
Opvallende dingen?
Waar gaat de tekst over

    Slide 5 - Diapositive

    Globaal lezen
    • titel en tussenkopje lezen
    • lees de inleiding en het slot
    • lees de eerste en laatste zin van elke alinea

    Wat is de belangrijkste informatie van deze tekst?

    Slide 6 - Diapositive

    Zoekend lezen
    • lees de titel en tussenkopjes
    • zoek naar kernwoorden die te maken hebben met wat je zoekt.
    • kijk naar anders gedrukte woorden
    • stop met lezen als je het antwoord gevonden hebt


    Gerichte informatie zoeken.

    Slide 7 - Diapositive

    Intensief lezen
    • lees de hele tekst
    • let op de inleiding en tussenkopjes
    • zoek de belangrijkste zinnen en woorden uit de alinea's
    • zoek de betekenis op van belangrijke woorden en zinnen.

    Je probeert alle informatie in de tekst te begrijpen

    Slide 8 - Diapositive

    Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
    Situatie 1: 
    Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is. 
    Situatie 2: 
    Voor biologie moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt op een internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
    Situatie 3: 
    Je hebt morgen een toets over politieke besluitvormingen. Je leest de tekst in je boek maatschappijleer.
    Situatie 4:
    Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoek de website van het pretpark.
    Orienterend lezen
    Globaal lezen
    Precies lezen
    Zoekend lezen
    Kritisch lezen

    Slide 9 - Question de remorquage

    Examen Engels

    Slide 10 - Carte mentale

    Stappenplan
    1. Houd de tijd in de gaten.
    2. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
    3. Wat weet je al van het onderwerp?
    4. Lees de hele tekst door.
    5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
    6. Lees alinea voor alinea - examenvragen.
    7. Let op de eerste en laatste zin van de alinea.
    8. Bevatten deze een aanwijzing?
    9. Wat is jouw eigen antwoord?
    10. Kies het antwoord wat het dichtste bij jouw eigen antwoord ligt.
    11. Open vragen kort en bondig beantwoorden.

    Slide 11 - Diapositive

    Questions
    Do you know these questions?

    Slide 12 - Diapositive

    How does the writer introduce the topic?
    A
    Hoe stelt de schrijver zich voor?
    B
    Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
    C
    Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
    D
    Hoe schrijf je een introductie?

    Slide 13 - Quiz

    What does the word refer to?
    A
    Waar wijs je naar?
    B
    Waar verwijst het woord naar?
    C
    Wat betekent het woord wijzen?
    D
    Wat doet het woord verwijzen daar?

    Slide 14 - Quiz

    What is the main point of paragraph 5?
    A
    Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
    B
    Wat is het punt van alinea 5?
    C
    Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
    D
    Is dat het punt van alinea 5?

    Slide 15 - Quiz

    What is mentioned about dogs?
    A
    Wat is er met honden?
    B
    Hoe worden honden vaak genoemd?
    C
    Hoe noem je een hond?
    D
    Wat wordt er gezegd over honden?

    Slide 16 - Quiz

    What becomes clear in line 17?
    A
    Dat is duidelijk regel 17.
    B
    Wie schreef regel 17?
    C
    Wat wordt er duidelijk in regel 17?
    D
    Regel 17 lijkt mij duidelijk.

    Slide 17 - Quiz

    What can be concluded in paragraph 3 and 4?
    A
    Welke conclusie wordt er gemaakt?
    B
    Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
    C
    Is dat de conclusie van de tekst?
    D
    Wat is de conclusie?

    Slide 18 - Quiz

    Which of the following words mean ...
    A
    Wat betekenen deze woorden?
    B
    Wat betekent het volgende?
    C
    Welke van de volgende woorden betekent...
    D
    Wie is bekend met de volgende woorden?

    Slide 19 - Quiz