mercredi 6 janvier 3 B-K-GTL

• Frans
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 3

mercredi 6 janvier

basis (paars)	kader (geel)	GTL (geel)
ontkenning	voca F + G	Voca F+G
	passé composé	passé composé

zet in de ontkenning met 'ne ..pas'.
Je suis malade.

zet in de ontkenning met n' ..pas
Tu as mal au genou.

zet in de ontkenning met 'ne ..pas'.
Je vais chez le médecin.

zet in de ontkenning met 'ne ..pas'.
Je prends deux aspirines par jour.

zet in de ontkenning met 'ne ..pas'.
Maintenant, je joue au foot.

korte herhaling

* behalve ne .. pas  zijn er ook andere vormen van ontkennen.

niet meer -->ne... plus

nooit--> ne.. jamais

niets --> ne.. rien

nog niet --> ne... pas encore

je doet hier hetzelfde mee als bij ne..pas -->

vervolg

ne voor de persoonsvorm (werkwoord)

pas /rien/plus/jamais/ pas encore  achter de persoonsvorm.

Voorbeeld:

ik ga niet naar het restaurant: Je ne vais pas au resto.

Ik ga nooit naar het restaurant: Je ne vais jamais au resto.

Ik ga niet meer naar het restaurant: Je ne vais plus au resto.

Schrijf het Franse woord op (klik op audio fragment)

Schrijf het Franse woord op

Schrijf het Franse woord op

Schrijf het Franse woord op

Schrijf het Franse woord op

Schrijf het Franse woord op

Schrijf het Franse woord op

Schrijf het Franse woord op

Schrijf het Franse woord op

Schrijf het Franse woord op

Schrijf het Franse woord op

vul de ontkenning op de juiste plek in
(ne pas encore) Lucas a diné.

vul de ontkenning op de juiste plek in:
(ne...rien) il mange aujourd'hui

vul de ontkenning op de juiste plek in:
(ne..pas) il aime les légumes

vul de ontkenning op de juiste plek in:
(ne..jamais) Lucas est malade.

vul de ontkenning op de juiste plek in:
(ne...plus) Mais, il veut manger de viande

Vertaal en vul de ontkenning op de juiste plek in:

(niet) Martin aime la viande.

Vertaal en vul de ontkenning op de juiste plek in:

(nooit) il mange de viande.

Vertaal en vul de ontkenning op de juiste plek in:

(niets) Et le soir, il mange au dîner.

Vertaal en vul de ontkenning op de juiste plek in:

(niet meer) Sa mère sait quoi faire.

Vertaal en vul de ontkenning op de juiste plek in:

(nog niet) Elle a trouvé de solution.

De passé composé

voltooide tijd : altijd met avoir of  être

avoir	être
j'ai	je suis
tu as	tu es
il /elle/on a	il /elle/ on est
nous avons	nous sommes
vous avez	vous êtes
ils /elles ont	ils /elles sont

stappenplan

1 Staat het woord in het huis van être (blaadje heb je ergens)?

Ja --> dan gebruik je être -->

nee --> dan gebruik je avoir

2 Maak het voltooid deelwoord:

werkwoorden die eindigen op -er --> é

werkwoorden die eindigen op -ir --> i

vervolg

stap 3:

als je être moet gebruiken kijk je nog of het onderwerp mannelijk/vrouwelijk/enkelvoud /meervoud is en zet je de juiste letters achter het voltooid deelwoord:

enkelvoud mannelijk : niets

enkelvoud vrouwelijk : e

meervoud mannelijk: s

meervoud vrouwelijk : es

Voorbeeld

( tomber) Marie ______ _________ au genou.

1: tomber staat bij huis van être, dus

Marie est  _______   au genou.

2 tomber eindigt op -er-  --> tombé

Marie est tombé au genou.

3 être gebruikt, Marie is enkelvoud en vrouwelijk --> extra e

Marie est tombée au genou.

zet in de passé compose:
( finir) Nous ______ _______ nos devoirs.

zet in de passé compose:
(partir) Coralie ___ ____ à sept heures.

zet in de passé compose:
(aimer) Tu ____ _____ les films romantiques?

zet in de passé compose:
(rentrer) Mes copines et moi, nous ___ ____ vers minuit.

zet in de passé compose:
(dormir) Vous ___ ____ dans ta chambre?