1BK Thema 3 basisstof 3 planten

Aan de slag:
Online: opdrachten thema 3: Basisstof 3 maken.

Ben je klaar? Test Jezelf + Flitskaarten maken.
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Aan de slag:
Online: opdrachten thema 3: Basisstof 3 maken.

Ben je klaar? Test Jezelf + Flitskaarten maken.

Slide 1 - Diapositive

Thema 3 Ordening

Slide 2 - Diapositive

      Wat gaan we doen?
Lesdoelen bespreken
Basisstof 1 en 2 herhalen
Instructie basisstof 3
Huiswerk bekijken
Aan het werk

Slide 3 - Diapositive

                      Lesdoelen

Na deze les:
  1. Kun je de kenmerken noemen van zaadplanten en sporenplanten.

Slide 4 - Diapositive

Even herhalen...Ordenen
Je kan voorwerpen en organisme indelen in verschillende groepen of sorteren dit noem je ordenen.

Je verdeelt een verzameling in groepen met hetzelfde kenmerk.

Slide 5 - Diapositive

4 rijken
Biologen ordenen alle organismen in 4 groepen. (KT: Zo'n groep noem je een rijk. Hiernaast zie je de 4 rijken).

Bij het indelen heeft men gekeken naar de celkenmerken: celkern, celwand, celmembraan, vacuole, cytoplasma en bladgroenkorrels.

Slide 6 - Diapositive

Celkenmerken

Slide 7 - Diapositive

Gewervelden
Gewervelden hebben een inwendig skelet

Slide 8 - Diapositive

Gewervelde dieren en niet gewervelde dieren

Slide 9 - Diapositive

Gewervelden

5 groepen
  • Vissen
  • Amfibieën
  • Reptielen
  • Vogels
  • Zoogdieren 


Slide 10 - Diapositive

Een ander woord voor ordenen is?
A
opruimen
B
sorteren
C
weggooien
D
herzien

Slide 11 - Quiz

Van wie is welke cel?
Dier
Schimmel
Bacterie
Plant

Slide 12 - Question de remorquage

Vormen bacteriën 1 van de vier groepen/rijken?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz


Een plantencel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 14 - Quiz


Een dierlijke cel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern -GEEN celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 15 - Quiz

Hoeveel groepen/rijken kennen we?
A
1
B
3
C
4
D
6

Slide 16 - Quiz

Bladgroenkorrels worden als kenmerk gebruikt om organismen in te delen in rijken.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Heeft een schimmel een celwand?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quiz

Hebben bacterie cellen een celwand?

A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Dieren met een wervelkolom noem je gewervelde dieren
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

Welke van de volgende groepen horen NIET bij de gewervelden?
A
amfibieën
B
reptielen
C
geleedpotigen
D
zoogdieren

Slide 21 - Quiz

Reptielen leggen eieren zonder schaal.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Bij welke groep hoort dit kenmerk?
De huid is bedekt met schubben en slijm.
A
vis
B
reptiel
C
zoogdier
D
amfibie

Slide 23 - Quiz

Basisstof 3 Planten
300 000 soorten

Planten zijn de enige groep met bladgroenkorrels.

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Twee groepen planten


- Sporenplanten: mossen, varens. 

Geen bloemen

Planten zich voort met sporen.


-Zaadplanten: de meeste planten die je 

kent, zijn zaadplanten. 

Deze planten hebben bloemen. 

Ze planten zich voort met zaden. 


Slide 26 - Diapositive

 Sporendoosjes
Sporenhoopjes 

Slide 27 - Diapositive

Je kunt kenmerken noemen van zaadplanten en sporenplanten.
• Planten hebben wortels, stengels en bladeren.
• Zaadplanten zijn planten met bloemen.
– Nieuwe planten groeien uit zaden.
– De zaden ontstaan in de bloemen.
• Sporenplanten zijn planten zonder bloemen.
– Nieuwe planten groeien uit sporen.
– Bij mos ontstaan de sporen in sporendoosjes op steeltjes.
– Bij varens ontstaan de sporen in sporenhoopjes onder het blad.
Je kunt kenmerken noemen van zaadplanten en sporenplanten.

• Planten hebben wortels, stengels en bladeren.

• Zaadplanten zijn planten met bloemen.
– Nieuwe planten groeien uit zaden.
– De zaden ontstaan in de bloemen.

• Sporenplanten zijn planten zonder bloemen.
– Nieuwe planten groeien uit sporen.
– Bij mos ontstaan de sporen in sporendoosjes op steeltjes.
– Bij varens ontstaan de sporen in sporenhoopjes onder het blad.

Slide 28 - Diapositive