Les 4 - Schrijven (betoog)

ZRGVEPL419AK
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

ZRGVEPL419AK

Slide 1 - Diapositive

Betoog schrijven

Hoe overtuig je anderen?

Slide 2 - Diapositive

Een stelling is hetzelfde als een standpunt.

  • NIET WAAR! 

Slide 3 - Diapositive

Stelling

Een stelling is een duidelijke uitspraak waarvan je vindt dat deze waar of onwaar is.

Slide 4 - Diapositive

Standpunt
Een standpunt is jouw persoonlijke mening of opvatting over een bepaald onderwerp.

Slide 5 - Diapositive

Je mening geven is voldoende om iemand te overtuigen.

  • NIET WAAR! 

Slide 6 - Diapositive

Met een argument geef je aan waarom je iets vindt.

  • WAAR! 

Slide 7 - Diapositive

Argument
Een argument is een reden of bewijs dat je gebruikt om anderen te overtuigen van jouw standpunt.

Slide 8 - Diapositive

Een betoog is objectief

  • NIET WAAR! 

Slide 9 - Diapositive

Betoog
Een betoog is een tekst waarin je met behulp van argumenten probeert anderen te overtuigen van jouw standpunt.
Een betoog is subjectief.

Slide 10 - Diapositive

Een betoog heeft geen titel

  • NIET WAAR! 

Slide 11 - Diapositive

De titel mag een vraagzin zijn.

  • NIET WAAR! 

Slide 12 - Diapositive

Waarom is de inleiding van een betoog belangrijk?



  • aantrekkelijke opening spreekt de lezer aan
  • introduceert het onderwerp 

Slide 13 - Diapositive

Inleiding 
  • Schets een herkenbare situatie waar de lezer zich in herkent.
  • Geef een voorbeeld dat aansluit bij het onderwerp.
  • Speel in op het belang van de lezer en spreek hem persoonlijk aan.
  • Vertel een anekdote (een interessant/grappig verhaal).
  • Citeer een bekend persoon die iets over het onderwerp heeft gezegd.

- Stel één of meerdere vragen aan de lezer (waarvan je de antwoorden verwerkt in de kern of in het slot).
Je mag ook meerdere manieren combineren

Slide 14 - Diapositive

Inleiding 
  • Vertel een interessant weetje / feit wat je lezer waarschijnlijk nog niet weet.
  • Stel één of meerdere vragen aan de lezer (waarvan je de antwoorden verwerkt in de kern of in het slot).

                 Je mag ook meerdere manieren combineren

Slide 15 - Diapositive

Het doel van een betoog is informeren

  • NIET WAAR! 

Slide 16 - Diapositive

Kern
  • Argumenten die jouw standpunt onderbouwen
  • Tegenargument
  • Weerlegging van het tegenargument
    (bij een weerlegging haal je het tegenargument onderuit)


Slide 17 - Diapositive


1. Argumenten opbouwen



- Ieder argument behandel je in een nieuwe alinea. 

- De opbouw van een argument kun je uitwerken aan de hand van het AUB-model. 


Slide 18 - Diapositive


1. Argumenten opbouwen

Slide 19 - Diapositive

2. Tegenargument noemen 
- Dit doe je, omdat je hiermee kunt laten zien dat je hebt nagedacht over eventuele nadelen of andere meningen. 
- Zorg ervoor dat dit argument niet jouw hele betoog onderuit haalt.
Bijvoorbeeld: 
Iedereen mag toch zelf bepalen hoe (on)gezond hij/zij leeft?

Slide 20 - Diapositive

3. Tegenargument weerleggen
- Leg uit waarom dit argument niet klopt of niet belangrijk is, hiermee maak je jouw argumenten sterker.

Bijvoorbeeld: Het mag wel zo zijn dat het jouw keuze is om te roken, maar uiteindelijk zijn wij hier als samenleving de dupe van. Jij gaat namelijk roken, wordt ziek en iedereen betaalt vervolgens mee aan jouw (zorg)kosten!

Slide 21 - Diapositive

Soorten argumenten: FEIT
Door argumenten te combineren, maak je je betoog sterker.

Je argument is een controleerbaar feit. Argumenten op basis van onderzoek, vallen hier ook onder.
Bijvoorbeeld: De iPhone 11 is het goedkoopst bij Vodafone (argument), dus daar kun je hem het beste kopen (standpunt).



Slide 22 - Diapositive

Soorten argumenten: VERGELIJKING

Je vergelijkt twee situaties en als er overeenkomsten zijn, trek je de conclusie: als het in één geval zo is, zal het in het geval van mijn standpunt ook zo zijn.
Bijvoorbeeld: Als Stefan meegaat, wordt het gezellig (standpunt). De vorige keer dat hij meeging, was het een geslaagd feestje (argument).

Slide 23 - Diapositive

Soorten argumenten:
AUTORITEIT

Je ondersteunt je argument met een uitspraak van een deskundige/expert. Dat is iemand met autoriteit op dat vlak (hij/zij weet er veel van).

Bijvoorbeeld: Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het reisadvies voor Spanje bestempeld met ‘code oranje’ (argument). Ik zou als ik jou was niet naar Spanje op vakantie gaan (standpunt).

Slide 24 - Diapositive

Voorbeeld van een objectief argument zijn regels en wetten

  • WAAR! 

Slide 25 - Diapositive

Voorbeeld van een subjectief argument zijn feiten

  • NIET WAAR! 

Slide 26 - Diapositive

Voorbeelden objectieve argumenten
  • Wetenschappelijke gegevens
  • Feiten
  • Regels en wetten
  • Gezag en autoriteit 

Slide 27 - Diapositive

Voorbeelden subjectieve argumenten
  • Vermoedens
  • Ervaringen
  • Gevoelens en emoties
  • Normen en waarden
  • Geloof / overtuiging

Slide 28 - Diapositive

In het slot vertel je nieuwe informatie

  • NIET WAAR! 

Slide 29 - Diapositive

In het slot herhaal je je stelling

  • WAAR! 

Slide 30 - Diapositive

Slot
  • Je herhaalt je stelling en vat de belangrijkste argumenten samen. 
  • Geef geen nieuwe informatie meer. 
  • Sluit je betoog af met een uitsmijter / slotzin.



Slide 31 - Diapositive

Slot
- Citeer een bekende quote (zet er altijd bij van wie deze is) of gebruik een eigen quote.
- Gebruik een vorm van beeldspraak (spreekwoord, uitdrukking, metafoor).
- Kom terug op een element uit de inleiding (bijv. de anekdote of de vragen).
- Spreek je lezers nog een keer persoonlijk aan.


Slide 32 - Diapositive

Samenvattend: indeling betoog
Passende titel
* Inleiding: anekdote en je stelling
* Kern: verschillende alinea's
  1. argument vóór 1 + uitleg
  2. argument vóór 2 + uitleg
  3. argument vóór 3 + uitleg
  4. argument tégen 1 + weerlegging
* Slot: conclusie + herhalen stelling en een paar argumenten

Slide 33 - Diapositive

Hoe schrijf je een betoog?
  1. Ga brainstormen (in woorden noteren wat je weet en denkt over een bepaald onderwerp).
  2. Formuleer je standpunt (in feite de conclusie) en bedenk een leuke/goede/aansprekende anekdote.
  3. Argumenten vóór noteren.
  4. Argumenten tégen noteren.
  5. Formuleer de laatste alinea (de conclusie).


Slide 34 - Diapositive

Hoe schrijf je een betoog?
  1. Schrijf in klad de kern van het verhaal
  2. Schrijf in klad de eerste alinea. De eerste alinea moet heel               goed zijn en 100 procent aansluiten op je betoog. 
  3. Verzin een passende titel.
  4. Controleer je tekst op: inhoud, zinsbouw, spelling en                          interpunctie
  5. Schrijf je tekst in het net.

Slide 35 - Diapositive

Opdracht 1 - online MOtile
3F Betoog schrijven, maak de opdrachten:
              5
              6 (1,2,3)
              7
              8
Als je klaar bent, opdracht 2...

Slide 36 - Diapositive

Opdracht 2 - betoog schrijven
- Abortus moet overal ter wereld worden gelegaliseerd.
-  De overheid mag zich bemoeien met mensen met                               overgewicht.
- Vrouwen zijn betere opvoeders dan mannen.

Het betoog wat jij gaat schrijven hoeft niet lang te zijn, als je er maar voor zorgt dat alles erin staat.

Slide 37 - Diapositive

Schrijf je betoog
  • Gebruik het stappenplan voor het schrijven van je kladversie
  • Denk ook alinea's, tekstverbanden en signaalwoorden
  • Titel, inleiding, middenstuk, argumenten, slot, conclusie
  • Controleer je tekst goed!


Slide 38 - Diapositive

Schrijf je betoog
  • Schrijf je eindversie in Word en lever het in op CumLaude.
  



Slide 39 - Diapositive