week 11, les 1, 4m

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 4

Montag 7. November 2022

Was machen wir heute?

Wortschatz Kapitel 6

Grammatik Artikel (lidwoorden)

Theorie anwenden

vertaal:

de hulp
het identiteitsbewijs
het verbod
doneren
roepen
bellen
het ongeluk
de dokter
het ziekenhuis

1. die Hilfe
2. der Ausweis
3. das Verbot
4. spenden
5. rufen
6. anrufen
7. der Unfall
8. der Arzt
9. das Krankenhaus

Kapitel 6: In Aktion

Lernziel heute:

Je kunt het lidwoord uit de der-Gruppe in de eerste, derde en vierde naamval gebruiken.

Het persoonlijk voornaamwoord in de 1e, 3e en 4e naamval.

Ook de lidwoorden der, die en das veranderen in de 3e en 4e naamval. 

C: Grammatik

Hoe zit het ook alweer met lidwoorden in het Duits?

der, die, das

Wanneer krijg je nou welk lidwoord?

• er zijn een paar regels die altijd geleden
• "vaak is het zo dat" regel
• alle andere gevallen uit je hoofd leren

der = mannelijk

mannelijke persoons en diernamen (der Mann, der Stier)

maanden

jaargetijden

die = vrouwelijk

vrouwelijke persoons- en diernamen

woorden die eindigen op -ung, -schaft, -heit, -keit

woorden in het Duits die eindigen op -e

das = onzijdig (sachlich)

veel woorden die in het Nederlands het lidwoord het hebben (het boek = das Buch, het huis = das Haus)

woorden die eindigen op -chen

Even testen

Denk je dat A juist is:

blijven zitten

Denk je dat B juist is:

gaan staan

1. Het is DIE Wohnung omdat:

1. Het eindigt op -ung en is dus onzijdig.
2. Het eindigt op -ung en is dus vrouwelijk.

2. Het is DAS Haus omdat:

1. Je voor Haus (huis) in het Nederlands “het” kunt zetten
2. Haus een ding is, dus dan kan het niet mannelijk of vrouwelijk zijn.

3. Het is DIE Kuh (koe) omdat:

1. Kuh een vrouwelijk dier is.
2. Omdat je niet het koe zegt.

4. Het is DAS Mädchen (meisje) omdat:

1. Mädchen vrouwelijk is.
2. Mädchen eindigt op de verkleinvorm -chen

5. Frage is waarschijnlijk DIE Frage omdat:

1. Het op -e eindigt.
2. Het niet mannelijk of onzijdig is.

der-Gruppe

niet alleen de persoonlijk voornaamwoorden veranderen bij de verschillende naamvallen maar de lidwoorden ook.

Het heeft ook weer te maken met de voorzetsels:

aus, bei, mit, nach, seit, von, zu = 3e naamval (mv)

bis, durch, für, gegen, ohne, um = 4e naamval (lv)

filmpje

Hast du gegen __________ Lehrer gespielt?
gegen = 4e naamval

1. der
2. den
3. das
4. die

Er ist gerade um __________ Ecke gegangen.
um = 4e naamval

1. der
2. dem
3. das
4. die

Ich mag es nicht, durch _________ Regen (m) zu laufen.
durch = 4e naamval

1. der
2. die
3. den
4. dem

Bist du zu _______ Kindern gegangen?

zu = 3e naamval

1. dem
2. der
3. das
4. den

Mit _______ Tipp (m) konnte ich das Rätsel lösen.
mit = 3e naamval

1. der
2. die
3. den
4. dem

Er hat einen Strafzettel von _______ Polizei (v) bekommen.
von = 3e naamval

1. dem
2. die
3. der
4. das

Grammatik anwenden

Je gaat zelfstandig de bijbehorende opdrachten maken.

Dit zijn Aufgabe 15, 16, 17 und 18

Fertig? Machen D: Lesen aus Seite 102

Aufgabe 12, 13 und 14

Fluisteren mag, oortjes ook

Hausaufgaben

Machen:

E: Aufgabe 15, 16, 17 und 18 

Lernen:

Lernliste N-D, Seite 128