4V: trappen van vergelijking

de trappen van vergelijking
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

de trappen van vergelijking

Slide 1 - Diapositive

om dingen/mensen met elkaar te vergelijken 
gebruik je de trappen van vergelijking





Nummer 1 is groot, nummer 2 is groter, nummer 3 is het grootst

Slide 2 - Diapositive

Paul heeft geld. Jean heeft meer geld. Luc heeft het meeste geld

Slide 3 - Diapositive

Hoe doe je dat in het Frans?
dat zie je in de volgende dia's....

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

le positif= de stellende trap:

je gebruikt het bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

le comparatif = de vergrotende trap


= even ....... als
je gebruikt plus/moins + bijvoeglijk naamwoord + que / qu'
bijvoorbeeld:
= groter dan >  plus grand que / qu'
of
minder groot dan > moins grand que / qu'
je gebruikt aussi  + bijvoegijk naamwoord + que / qu'

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

le superlatif = de overtreffende trap
je gebruikt le/la/les plus + bijvoeglijk naamwoord
= het grootste huis > la plus grande maison

= de rustigste docent > le prof le plus calme


Slide 10 - Diapositive

Let op!

De bijvoeglijke naamwoorden die voor het zelfstandig naamwoord staan, staan bij de trappen van vergelijking ook voor het zelfstandig naamwoord
* het grootste meisje: la plus grande fille
* het intelligentste meisje: la fille la plus intelligente

Slide 11 - Diapositive

Welke waren dat ook alweer?


beau, bon, joli,
haut, long, petit,
jeune, vieux, grand,
nouveau, mauvais, autre, méchant
(en de rangtelwoorden)

Slide 12 - Diapositive

natuurlijk zijn er een paar uitzonderingen 
bon(ne(s)) -- meilleur(e(s)) -- le, la, les meilleur(e(s))

bien -- mieux -- le mieux
(dit is het bijwoord, daar is geen vrouwelijk of meervoud van)

Slide 13 - Diapositive

Let op!
Met bijwoorden (zie Chapitre 2, grammaire A) 
kun je ook vergelijkingen maken:
Mon frère court plus vite que ma soeur. 
Marie réussit le mieux à l'école de toute sa famille. 

Slide 14 - Diapositive

Questions?

Slide 15 - Diapositive

le quiz!!!!
bij sommige vragen zie je  +      vergrotende trap met plus
                                                   ++   overtreffende trap met plus
                                                   -       overtreffende trap met moins
                                                   --     overtreffende trap met le moins
                                                   =       even......als

Slide 16 - Diapositive

Jean est né en 2005. Paul est né en 2006. Paul est donc....
A
plus âgé
B
moins âgé
C
aussi âgé

Slide 17 - Quiz

Marianne mesure 1m67. Monique mesure 1m80. Monique est donc......
A
plus grande
B
aussi grande
C
moins grande

Slide 18 - Quiz

Astérix est ................... Obélix
A
plus grand qu'
B
plus petit qu'
C
aussi grand qu'

Slide 19 - Quiz

La prononciation de Jean est (bon, +) que la prononciation de Paul

Slide 20 - Question ouverte

C'est (beau ++) livre.

Slide 21 - Question ouverte

Obélix est (intelligent -) qu'Astérix.

Slide 22 - Question ouverte

Marianne est (= beau) que sa soeur.

Slide 23 - Question ouverte

Marianne est (++ beau) fille de sa classe.

Slide 24 - Question ouverte

c'est fini

Slide 25 - Diapositive

Au travail!
Faites maintenant les exercices 37, 38 et 39 (*) du Chapitre 1. 

Slide 26 - Diapositive