Spellingtest

Welke spelling is juist?

Ik ... moe van spelling.
A
wordt
B
wort
C
word
1 / 27
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welke spelling is juist?

Ik ... moe van spelling.
A
wordt
B
wort
C
word

Slide 1 - Quiz

overige spelling

Wat is de juiste spelling?

A
niveaus
B
niveau's

Slide 2 - Quiz


Kies de juiste spelling.

Het is de tweede keer, dat dit [gebeuren].


A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 3 - Quiz


Kies de juiste spelling.

Het [beloven] weer een flinke uitdaging te worden.


A
belooft
B
beloofd

Slide 4 - Quiz

Spelling
A
Spelfoutjes tellen niet mee
B
Hoofdletters tellen als spelfouten

Slide 5 - Quiz

Wat is het meervoud van 'twee'?
A
tweeën
B
tweën
C
twees
D
twee's

Slide 6 - Quiz

Wat is het meervoud van 'juf'?
A
jufs
B
jufen
C
juf's
D
juffen

Slide 7 - Quiz

Wat is het meervoud van 'knie'?
A
kniën
B
knies
C
knieën
D
knie's

Slide 8 - Quiz

Wat is het meervoud van 'cadeau'?
A
cadeau's
B
cadeauen
C
cadeaun
D
cadeaus

Slide 9 - Quiz

Verkleinwoorden
A
display'tje
B
displaytje

Slide 10 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
beweging?
A
bewegingkje
B
bewegingje
C
bewegingetje
D
beweginkje

Slide 11 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van oma?
A
oma'tje
B
omaatje

Slide 12 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van sms?
A
smsje
B
sms-je
C
sms'je

Slide 13 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van tiramisu?
A
tiramisuutje
B
tiramisu'tje

Slide 14 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van museum?
A
musea
B
museumpje
C
museumtje
D
museum'pje

Slide 15 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 16 - Quiz

verkleinwoorden

1. stemmetje is het verkleinwoord van stem.
2. blaadje is het verkleinwoord van blad.
A
1 = goed 2 = niet goed
B
1= niet goed 2 = goed
C
1 = goed 2 = goed
D
1 =niet goed 2 = niet goed

Slide 17 - Quiz

Verkleinwoorden
A
skietje
B
ski'tje

Slide 18 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van:
cola?
A
colaatje
B
cola'tje
C
cola-tje

Slide 19 - Quiz

Verkleinwoorden
A
woningkje
B
woninkje

Slide 20 - Quiz

Verkleinwoorden
A
laatje
B
ladetje

Slide 21 - Quiz

Wat is de eerste persoon meervoud
A
wij
B
jullie
C
zij
D
hij

Slide 22 - Quiz

Jullie shoppen
A
tweede persoon, meervoud, v.t.
B
tweede persoon, meervoud, t.t
C
tweede persoon, enkelvoud, v.t.
D
tweede persoon, meervoud, v.t.

Slide 23 - Quiz

Samenstellingen
A
beresterk
B
berensterk

Slide 24 - Quiz

Samenstellingen
A
zonnenbril
B
zonnebril

Slide 25 - Quiz

Samenstellingen
A
pannenkoek
B
pannekoek

Slide 26 - Quiz

Samenstellingen
A
koninginnensoep
B
koninginnesoep

Slide 27 - Quiz