COD & COI

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

 COD & COI

Het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Wat weet je al van
het lijdend- (COD) en
meewerkend voorwerp (COI)
(plaats, vorm etc.)?

Wie/ wat + pv+ ow=

1. Aanwijzend voornaamwoord
2. Meewerkend voorwerp
3. Bijwoordelijke bepaling
4. Lijdend voorwerp

Aan/ Voor wie/ wat + pv+ ow+ lijd. vw=

1. Aanwijzend voornaamwoord
2. Meewerkend voorwerp
3. Bijwoordelijke bepaling
4. Lijdend voorwerp

Dus: Lijd. vw.= wie/wat+ pv+ ow
Meew. vw. = aan/voor wie/wat+ pv+ ow+ lijd. vw

1. Waar
2. Niet waar
3. Weet ik niet
4. Je suis fou/ folle

Wij eten een croissant
Croissant= ?

1. Lijdend voorwerp
2. Meewerkend voorwerp
3. Onderwerp
4. Lidwoord

Wij geven een croissant aan mijn neefje
Mijn neefje = ?

1. Bijwoordelijke bepaling
2. Meewerkend voorwerp
3. Lijdend voorwerp
4. Naamwoordelijk gezegde

Hij heeft een heel goed boek geschreven
Lijdend voorwerp= ?

1. een boek
2. hij
3. een heel goed boek
4. een goed boek

Hij heeft een heel goed boek geschreven voor zijn lezers
Meewerkend voorwerp= ?

1. Zijn lezers
2. Lezers
3. Een goed boek
4. Een heel goed boek

Ik zie de koningin=
Je vois la reine
Je ... vois

1. LE
2. LA
3. LES
4. L'

Aux Pâques, je fais le petit-déjeuner

1. Aux Pâques, je fais le
2. Aux Pâques, je fais la
3. Aux Pâques, je la fais
4. Aux Pâques, je le fais

Je le fais pour ... (jou)

1. TE
2. TU
3. TA
4. TOI

Nous l'espérons pour (HUN?)

1. LES
2. LEUR
3. ELLES
4. LUI

Je prends deux cafés au lait

1. Je les prends
2. Je deux prends
3. Je leur prends
4. Je prends les

Il y a des fleurs quand ...

1. tu LES veux voire
2. tu LA veux voire
3. tu veux LES voire
4. tu veux LA voire

Tu as lu l'article?

1. Oui, je l'ai lu
2. Oui, je le ai lu
3. Oui, j'ai le lu
4. Oui, j'ai l' lu

Pour qui tu l'as lu?

1. Pour je
2. Pour vous
3. Pour tu
4. Pour il

Zij kunnen het vragen

1. Ils LES peuvent demander
2. Ils peuvent LES demander
3. Ils LE peuvent demander
4. Ils peuvent LE demander

Ils donnent une bonne réponse

1. Ils donnent la
2. Ils une donnent
3. Ils la donnent
4. Ils donnent une