Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Diapositive

Persoonsvorm

- Maak de zin vragend en de persoonsvorm komt vooraan

- Zet de zin in een andere tijd en de persoonsvorm verandert mee

Slide 2 - Diapositive

Hij loopt naar school.

Vragend; Loopt hij naar school?

Andere tijd: Hij liep naar school.


Slide 3 - Diapositive

ik vorm of ik-vorm + t



ik loop

hij/zij loopt

Hele werkwoord is lopen.
Ik vorm =

Slide 4 - Diapositive

Let op je of jij erachter
Ik loop naar de stad.
Jij loopt naar de stad
Loop jij naar de stad?

Slide 5 - Diapositive

Vinden

Ik vind  het leuk.  (ik-vorm)

Hij/zij vindt het leuk. (ik-vorm + t)

Vind jij het leuk? (ik-vorm, jij erachter)

Slide 6 - Diapositive

Welke is goed?
Er zijn 2 goed.
A
Ik wordt
B
Hij word
C
ik word
D
Hij wordt

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Vidéo

Persoonsvorm tegenwoordige tijd


Vul een ander werkwoord in om te horen of het met een d of dt is.

Voorbeeld: Ik word... opgehaald.

Ik loop opgehaald / ik loopt opgehaald

Slide 9 - Diapositive

Hij (vinden) het hier niet leuk.

Hij loopt het hier niet leuk

Hij loop het hier niet leuk.

Slide 10 - Diapositive

Maak een zin met de persoonsvorm 'worden'.

Slide 11 - Question ouverte