Tekstverbanden 2 Havo

TEKSTVERBANDEN

1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

TEKSTVERBANDEN

Slide 1 - Diapositive

Zins- en alineaverbanden 
Uitspraak - voorbeeld
Uitspraak - opsomming
Tegenstelling

Slide 2 - Diapositive

Welke signaalwoorden ken je nog?

Slide 3 - Question ouverte

Oorzaak - gevolg
Een uitspraak doen die een oorzaak bevat. 
Daarna wordt het gevolg genoemd.

Signaalwoorden 
daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor

Slide 4 - Diapositive

Uitspraak - vergelijking
Er worden twee of meer dingen met elkaar vergeleken.

Signaalwoorden 
zoals, hetzelfde, in vergelijking met

Slide 5 - Diapositive

Uitspraak - reden
Er wordt een uitspraak gedaan en daarvoor een reden genoemd. Een reden geeft aan waarom iemand iets doet of juist niet.
Signaalwoorden 
daarom, want, omdat

Slide 6 - Diapositive

Doel-middelverband
Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

Signaalwoorden: opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van

Slide 7 - Diapositive

Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren. Hierdoor zijn er dit voorjaar veel insecten.
A
oorzaak - gevolg
B
uitspraak - vergelijking
C
uitspraak-opsomming
D
uitspraak reden

Slide 8 - Quiz

Ik heb besloten meer aan sport te gaan doen, omdat ik me de laatste tijd futloos en slap voel.
A
oorzaak - gevolg
B
uitspraak - vergelijking
C
uitspraak-voorbeeld
D
uitspraak - reden

Slide 9 - Quiz

Ik heb donkere haren, maar mijn broertje heeft blond haar.
Welk tekstverband geeft 'maar' aan:
A
Voorbeeld
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Conclusie

Slide 10 - Quiz

Hoe maak je zandkoekjes? Eerst doe je alle ingrediënten in een kom. Daarna kneed je ze tot een samenhangend deeg. Vervolgens maak je er koekjes van, die je ten slotte afbakt in de oven.
A
Redegevend verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Middel-doel

Slide 11 - Quiz

Er zijn heel veel dingen die ik leuk vind, maar ik heb niet overal tijd voor. Als ik op maandag wil hardlopen, staat daar tegenover dat ik mijn badmintontraining moet overslaan. Hoewel ik dus heel veel wil, kan ik niet alles doen wat ik graag zou willen.
A
Vergelijkend verband
B
Opsommend verband
C
Tegenstellend verband
D
Redegevend verband

Slide 12 - Quiz

Redengevend
A
Als je in de zomer weer met je vrienden op vakantie wilt gaan, heb je veel geld nodig. Je moet dus gaan werken.
B
Als je nu eerst je huiswerk afmaakt, gaan we straks naar de film.
C
Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
D
De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.

Slide 13 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Reden

Slide 14 - Quiz

Ik moet vandaag nog een hoop werk doen. Ten eerste moet ik mijn kamer opruimen. Ten tweede moet ik het gras maaien. Daarna moet ik boodschappen gaan doen voor het weekend.
Welk tekstverband geven de signaalwoorden: 'ten eerste, ten tweede, daarna' aan:
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
Reden
D
Opsomming

Slide 15 - Quiz

Welke zin is een tegenstelling?
A
Ik houd erg van fruit, zoals appels en peren.
B
Ik heb me verslapen en bovendien had ik een lekke band.
C
Ook al had ik goed geleerd, toch had ik een slecht cijfer.
D
Ik lust fruit, snoep, kaas en erwtensoep.

Slide 16 - Quiz

Verzin zelf een zin met een middel - doel signaalwoord.

Slide 17 - Question ouverte

Mijn broer is net zo goed in voetbal als mijn vader.
A
uitspraak-vergelijking
B
middel-doel
C
uitspraak- voorbeeld
D
oorzaak-gevolg

Slide 18 - Quiz

Wat heb jij geleerd?
  • Je weet dat de alinea's met elkaar verbonden zijn.
  • Je kent een aantal tekstverbanden en je weet dat je ze kan herkennen aan de signaalwoorden.
Tip: Gebruik de theorie met de begrippen voor het leren.
         In de dia's hieronder vind je de informatie over de            tekstverbanden opsomming en tegenstelling

Slide 19 - Diapositive

Opsommend tekstverband
Noemt twee of meer tekstdelen in volgorde.
De leerlingen werken hard voor het vak Nederlands. Ten eerste zijn ze allemaal stil, bovendien schrijven ze allemaal mee en ten slotte hebben ze allemaal hun huiswerk gemaakt.

Slide 20 - Diapositive

Tegenstellend tekstverband
Geeft aan welke tekstdelen een tegenstelling vormen.
Tekstverbanden zijn erg moeilijk, daarentegen wordt het makkelijker als je erg je best doet.

Slide 21 - Diapositive