3v-herhaling Adjektive-mit voorzetsels-Personalpronomen

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Lernziele für heute:

1) ik kan woorden uit de der-Gruppe en ein-Gruppe met het bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels gebruiken (bijv.: Ihr spielt mit eurem lieben Kind)

2)  ik kan het persoonlijk voornaamwoord in de verschillende naamvallen gebruiken (bijv.: Ich gehe mit euch ins Kino.)

Das Adjektiv = bijvoeglijk nw.

Hoe leer je dat?

Je kunt een

S L E U T E L

tekenen in het schema!

Aufgabe:

- Ihr bekommt ein (beinahe) leeres Schema

-  Tragt alle Wörter ein, so wie in Zeile 1 +Ausgang

Beispiel der-Gruppe: 

Nach 7 Minuten tauscht (wisselt) ihr, 

euer Partner guckt nach mit Buch oderKopie!

Bijvoeglijk naamwoord: Der-Gruppe

Bijvoeglijk naamwoord: Ein-Gruppe

NU na een voorzetsel:

1) Mein Team will gegen (+4e) das beste Team (o) von Deutschland gewinnen.

2) Das Spiel sehen Zuschauer aus (+3e) dem ganzen Land (o).

Jetzt du!

Für welch... jung... Spieler (mv) bist du?

1. -en -en
2. - -en
3. -e -en
4. -e -e

Ich laufe nicht ohne mein... braun... Schuhe (mv).

1. - en -en
2. -e -en
3. -er -en
4. -em -en

Hast du eine Kette für mein... blau... Kleid (o)?

1. -/ -es
2. -/ -en
3. -en -es
4. -em -en

Wo ist mein Buch? - Das liegt auf d... groß... Tisch (m).

1. den -en
2. dem -en
3. das -e
4. dem -em

Lesdoel bereikt?
ik kan woorden uit de der-Gruppe en ein-Gruppe met het bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels gebruiken

1. Ja, ik kan het! Ben me zeker!
2. Nee, ik snap het niet!
3. Nog een beetje leren... en dan komt het goed!
4. Ja, ik denk het wel!

Lernziel 2:

- je kan het persoonlijk voornaamwoord in de verschillende naamvallen gebruiken (bijv.: Ich gehe mit euch ins Kino.)

Beispielsätze

Das ist mein Freund, kennst du ihn?

Können Sie mir die Speisekarte bringen?

Max gibt ihr einen Ring.

Hast du ihnen das Buch mitgebracht?

Können Sie uns den Weg zeigen?

Ja. ich werde euch den Weg zeigen.

hem, 4e

AAN mij, 3e

aan haar, 3e

aan/voor hen, 3e

aan ons, 3e

aan jullie, 3e

Personalpronomen

In welke naamval het persoonlijk voornaamwoord komt te staan hangt dus af van:

1. of er een vast voorzetsel of keuzevoorzetsel voor staat

2. inwelk zinsdeel het persoonlijk voornaamwoord staat (onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp).

Ich gebe (hem) mein Buch.

1. er
2. ihm
3. ihn

Ich schreibe (jullie) eine Mail.

1. euch
2. ihr

Ich kenne (u) doch!

1. Sie
2. Ihnen

Ich spiele heute mit (u) Hockey!

1. Sie
2. Ihnen

Warum hast du etwas gegen (ons)?

1. wir
2. uns

Gehe auf die Seite https://www.duits.de/vaklokaal/oefenen/  

und bearbeite 2 Aufgaben mit ** oder ***. 

www.duits.de

Lesdoel bereikt?
- je kan het persoonlijk voornaamwoord in de verschillende naamvallen gebruiken (bijv.: Ich gehe mit euch ins Kino.)

1. Ja, ik kan het! Ben me zeker!
2. Nee, ik snap het niet!
3. Nog een beetje leren... en dan komt het goed!
4. Ja, ik denk het wel!

Bearbeite diese Aufgaben:

- Trabi Tour Seite 153, Aufgabe 1, 2  

Hausaufgabe = lernen: 

166 t/m 173 

(bolletje 14 t/m23).