HV3 herhaling Modalverben, haben, sein, werden tt en vt

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Kapitel 1

Modalverben t.t.

haben, sein, werden

t.t. en v.t.

Welke soorten werkwoorden heb je in het Duits?

• zwakke werkwoorden  ->  regelmatig (bijv. spielen, reden)
• sterke werkwoorden  ->  lopen- liep (bijv. fahren, lesen)
• onregelmatige werkwoorden, o.a.
   - haben, sein, werden
   - modale werkwoorden (bijv. müssen, mögen)
  

Wat zijn "Modalverben" (=modale werkwoorden)?

• "Modalverben" zijn hulpwerkwoorden
• Ze geven een andere betekenis aan een werkwoord in de zin. 

Bijvoorbeeld:

Ik werk:  ik zal werken, ik moet werken, ik mag werken......
De betekenis van de zin verandert.

Ze worden heel vaak gebruikt in het Duits. 

wissen	weten
dürfen	mogen, toestemming
können	kunnen
mögen	lusten, houden van
müssen	moeten, noodzakelijk
sollen	moeten, bevel
wollen	willen

Können

dürfen

mögen

wollen

kunnen

mogen

houden van

willen

.....du mir bitte helfen?

1. kannst
2. kann
3. könnst
4. können

Ich ................ heute nicht zur Schule.

1. woll
2. willt
3. will
4. wollen

........du diesen Lehrer?

1. mag
2. mögst
3. mögt
4. magst

....... du morgen zur Schule?

1. darfst
2. dürft
3. darf
4. dürfen

Tot slot: het werkwoord 'dürfen' betekent dus....

1. willen
2. mogen
3. durven
4. kunnen

sein & haben & werden

t.t. & v.t.

ZIJN = SEIN

HEBBEN = HABEN

WORDEN/ ZULLEN = WERDEN

Nu oefenen met:

tegenwoordige tijd

............... ihr Zeit für mich? (t.t.)

Warum ......... du deine Hausaufgaben nicht gemacht? (t.t.)

.................. Eric müde? (t.t.)

Wir ............... unseren Eltern eine Karte geschrieben. (t.t.)

Wie alt .......... du morgen? (t.t.)

.............. Claudia schon wieder krank?(t.t.)

Ich ........ jetzt vierzehn Jahre alt. (t.t.)

Ich ............ dir die Matheaufgabe erklären.

1. habe
2. bin
3. werde

Ihr ....... das jetzt sagen!

1. wird
2. werdet
3. habt
4. seid

Ariane ............... noch in der Schule.

1. ist
2. wird
3. hat
4. hast

.............. du morgen 10 oder 14 ?

1. wirdst
2. wirst
3. bist
4. hast

Voltooid deelwoord: haben/ sein/ werden

• hebben = haben         gehabt 

Wir haben das nicht gehabt. 

• zijn = sein         gewesen

Ihr seid nach Deutschland gewesen. 

• worden/zullen = werden         geworden

Er ist 15 geworden. 

Voltooid deelwoord: zwakke werkwoorden

Regel: ge + stam + t

stam: werkwoord - (e)n

Bijv.: wohnen          gewohnt 

Eindigt de stam op een -d of -t ? 

Regel: ge + stam + et

Bijv.: warten          gewartet

Nu oefenen met:

verleden tijd zwakke werkwoorden

https:

www.schubert-verlag.de

www.schubert-verlag.de