1TL1 8 april

WELKOM
3 Kader
Welkom
1TL1
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

WELKOM
3 Kader
Welkom
1TL1

Slide 1 - Diapositive

Afspraken
  • Mobiel in de bak.
  • Als de docent praat, luisteren we.
  • Als we iets willen zeggen of antwoord geven, steken we onze hand op.
  • We luisteren als een medeleerling een vraag stelt.
  • We doen mee in de les.
  • We maken ons huiswerk.

Slide 2 - Diapositive

Programma van de les
1TL1 8 april 2022
Programma:

  • Opening
  • Aanwezigheid
  • Terugblik bijvoeglijke naamwoorden
  • Taalverzorging: over verwijswoorden
  • Afsluiting

Lesdoel:
ik kan verwijswoorden op een goede manier gebruiken



Slide 3 - Diapositive

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 4 - Diapositive

Doel
Ik kan verwijswoorden op een goede manier gebruiken.

Slide 5 - Diapositive

START



- weet je wat verwijswoorden zijn?

- weet je dat deze, die, dat en dit verwijswoorden zijn?

- weet je dat je bij de-woorden de verwijswoorden deze en die gebruikt?

- weet je dat je bij het-woorden de verwijswoorden dit en dat gebruikt?


taalverzorging
formuleren

Slide 6 - Diapositive

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 7 - Diapositive

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden



Slide 8 - Diapositive

de-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord de bij staat, 
is een mannelijk of vrouwelijk woord 
of een woord in het meervoud. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden deze en die.



dE eindigt op een E - dezE en diE eindigen ook op een E

Slide 9 - Diapositive

het-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, 
is een onzijdig woord. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden dit en dat.



heT eindigt op een T - dien daT eindigen ook op een T

Slide 10 - Diapositive

Verwijswoorden - voorbeeld


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 11 - Diapositive

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de aanvoerder
A
deze aanvoerder
B
dit aanvoerder

Slide 12 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de conclusie
A
deze conclusie
B
dit conclusie

Slide 13 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het experiment
A
deze experiment
B
dit experiment

Slide 14 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het publiek
A
deze publiek
B
dit publiek

Slide 15 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de relatie
A
deze relatie
B
dit relatie

Slide 16 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het tekort
A
deze tekort
B
dit tekort

Slide 17 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de tentoonstelling
A
deze tentoonstelling
B
dit tentoonstelling

Slide 18 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het voorwerp
A
deze voorwerp
B
dit voorwerp

Slide 19 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de fakkel
A
dat fakkel
B
die fakkel

Slide 20 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het glazuur
A
dat glazuur
B
die glazuur

Slide 21 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het hulpmiddel
A
dat hulpmiddel
B
die hulpmiddel

Slide 22 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de planeet
A
dat planeet
B
die planeet

Slide 23 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de rijkdom
A
dat rijkdom
B
die rijkdom

Slide 24 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het schema
A
dat schema
B
die schema

Slide 25 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de vriendschap
A
dat vriendschap
B
die vriendschap

Slide 26 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het watermerk
A
dat watermerk
B
die watermerk

Slide 27 - Quiz

START



- je weet wat verwijswoorden zijn

- je weet dat deze, die, dat en dit verwijswoorden zijn

- je weet dat je bij de-woorden de verwijswoorden deze en die gebruikt

- je weet dat je bij het-woorden de verwijswoorden dit en dat gebruikt


taalverzorging
formuleren

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Terugblik
Hoe vond je de les gaan?
Wat heb je geleerd?

Slide 30 - Diapositive

NOG NIET KLAAR .... 

Slide 31 - Diapositive

Huiswerk
Maken Hoofdstuk 5 Taalverzorging formuleren
Over verwijswoorden
Start, opdracht 1 en opdracht 2
Bladzijde 134 en 135

Slide 32 - Diapositive