interviewvragen en tekst sterke werkwoorden lezen

1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 6

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat doen we vandaag?
5 min pauze
tekst sterke werkwoorden bespreken
scan de tekst
Ik lees de tekst voor, jullie lezen mee
creatieve opdracht werkwoorden
-mail sturen naar de persoon die je gaat interviewen
-interview vragen maken

Slide 2 - Diapositive

Tekst bespreken sterke werkwoorden
Doel-purpose:
Beter begrip (understanding) van de sterke werkwoorden!
biek-verleden tijd van bakken. Nu: bakte
kloeg-verleden tijd van klagen (complain). Nu: klaagde
loech-verleden tijd van lachen (laugh). Nu: lachte

Klinkerverandering-vowelchange

Slide 3 - Diapositive

Sterk: vaak gebruikt
eten-at
drinken-dronk
slapen-sliep
zijn-was
hebben-had
kijken-keek
nemen-nam

Slide 4 - Diapositive

zwak=regelmatig, regular
maken-maakte
praten-praatte
willen-wilde
leren-leerde
horen-hoorde

Slide 5 - Diapositive

Woorden onthouden-remember
Kijk naar de plaatjes. Welke is het meest logisch?
Look at the images below... which one is more logical?

Slide 6 - Diapositive

de verschillen-differences
This one is colourful and connected to a central topic, but it isn't organised in a logical way.
This one is connected to a central topic, and is organised in a logical way where you can make clear connections!

Slide 7 - Diapositive

Categorieen maken
Welke verbinding kun je maken tussen de 25 meest belangrijke werkwoorden?
Kun je categorieen van werkwoorden identificeren?
Denk aan rijm (rime)
da

Slide 8 - Diapositive

Voorbeeld
tekenen
wandelen
oefenen
luisteren

Waarom passen deze werkwoorden bij elkaar?

Slide 9 - Diapositive

Task 15-20 min.
Please create a word cloud or connect the verbs in another way so that you can REMEMBER them. 
If you are a visual learner, why not include pictures and colours?
You can do it physically or digitally, it's up to you and what works best for you. You can find some online word net tools such as Lucidchart, creatively, Mindmap and Canva.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Stappenplan interview houden
  1. Bereid je goed voor (vragen op papier)
  2. Hou het interview face to face
  3. Neem het gesprek op (record)!!
  4. Neem minimaal een half uur de tijd met de geinterviewde
  5.  Werk het interview meteen uit

Slide 13 - Diapositive

Task
Bedenk 10 geschikte interview vragen. Zet de vragen in een google doc waarin je straks je interview uitwerkt.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Wat is de verleden tijd van 'Ze vertrekken.'?
A
Ze vertrekten.
B
Ze vertrokken.

Slide 16 - Quiz

Wat is de verleden tijd van 'De zon schijnt.'
A
De zon scheen.
B
De zon schijnde.

Slide 17 - Quiz

Wat is de verleden tijd van 'Het is slecht weer'?
A
Het was slecht weer.
B
Het had slecht weer.

Slide 18 - Quiz

Wat is de verleden tijd van 'Ze komen om kwart over 11 aan.'
A
Ze komden om kwart over 11 aan.
B
Ze kwamen om kwart over elf aan.

Slide 19 - Quiz

Wat is de verleden tijd van 'Zij geeft een opdracht.'?
A
Zij gaf een opdracht.
B
Zij geefde een opdracht.

Slide 20 - Quiz

Wat is de verleden tijd van 'Ze maakt twee groepen.'
A
Ze moekt twee groepen.
B
Ze maakte twee groepen.

Slide 21 - Quiz

Wat is de verleden tijd voor 'Ze zitten.'?
A
Ze zaten.
B
Ze zuten.

Slide 22 - Quiz

Wat is de verleden tijd van 'hij moet'?

Slide 23 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'hij gaat'?

Slide 24 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'zij krijgen'?

Slide 25 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'zij schrijven'?

Slide 26 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'zij vragen'?

Slide 27 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'hij spreekt'?

Slide 28 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'zij helpt'?

Slide 29 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'zij nemen'?

Slide 30 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'zij kunnen'?

Slide 31 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'zij blijven'?

Slide 32 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'ze lopen'?

Slide 33 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'hij eet'?

Slide 34 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'zij drinkt'?

Slide 35 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van 'zij vraagt'?

Slide 36 - Question ouverte

Slide 37 - Diapositive