Chapter 2 Future

Welcome 4M
Program:

TB 25 - Grammar 4 Future
Scores for Listening Theme 1

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welcome 4M
Program:

TB 25 - Grammar 4 Future
Scores for Listening Theme 1

Slide 1 - Diapositive

Als het over grammatica tijden gaat...
A
Raak ik altijd in de war
B
Doe ik het enkel op gevoel
C
Begrijp ik goed waarom ik doe wat ik doe
D
Doe ik het meestal goed, door ervaring

Slide 2 - Quiz

Het woord 'future' betekent
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 3 - Quiz

Ik heb geen idee hoe je een present continuous vorm maakt.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Het werkwoord 'to be' betekent
A
zijn
B
hebben

Slide 5 - Quiz

Het werkwoord 'to be' heeft deze vormen
A
have, has
B
am, is, are
C
went, were, been

Slide 6 - Quiz

Future
Will
To be going to
Present Continuous
Present Simple

Slide 7 - Diapositive

Will (not)+ hele werkwoord
1. Als je iets aanbiedt
2. Als je iets aankondigt
3. Als je iets beloofd
4. Als je iets besluit
5. Als je iets voorspelt, maar je hebt er GEEN bewijs voor.

Slide 8 - Diapositive

Als je iets aanbiedt of beloofd
Voorbeeld:
I will repair your bike this afternoon.
My father will pick me up
He will give you a spare key tomorrow.

Slide 9 - Diapositive

Als je iets aankondigt
Voorbeeld:
The kids will perform a play next week!
Your favourite program will start in an hour. 

Slide 10 - Diapositive

Als je iets besluit
Voorbeeld:
My daughter will not go to that party alone!
We will buy that house when we have saved enough money.

Slide 11 - Diapositive

Als je iets voorspelt maar GEEN bewijs hebt!

Voorbeeld:
I think we will win the lottery this time.
Jordan will become famous one day.

Slide 12 - Diapositive

To be going to + hele ww
1. Als je een plan hebt gemaakt, wat nog NIET vast staat
2. Als je iets voorspelt, en je hebt er WEL bewijs voor!

Slide 13 - Diapositive

Een plan dat NIET vast staat
Voorbeeld:
We are going to visit the Globe in London.
I am going to call him later this week.

Slide 14 - Diapositive

Voorspellingen MET bewijs
Voorbeeld:
They are going to win, look at that score!
The sun isn't going to show itself today, the sky is so dark!

Slide 15 - Diapositive

Present Continuous
Hoe?
Am/is/are + werkwoord + ing

1. Als je een plan hebt gemaakt waarvan plaats en/of tijd al vaststaan. (Een agenda afspraak.)

Slide 16 - Diapositive

Bij een plan dat vaststaat
Voorbeeld:
1. I am flying to Canada with my friend tomorrow!
2. My parents are going out for dinner tonight.

Slide 17 - Diapositive

Present Simple
1. Bij vaststaande gebeurtenissen die onderdeel zijn van een rooster of schema.

Slide 18 - Diapositive

Schema's en roosters
Voorbeeld:
My train leaves in 2 minutes!
The store closes at 5 pm, I'd better run!
What time does your class finish?

Slide 19 - Diapositive

Bij een belofte gebruik ik...
A
to be going to
B
present simple
C
will
D
present continuous

Slide 20 - Quiz

Bij een voorspelling zonder bewijs gebruik ik...
A
to be going to
B
present simple
C
will
D
present continuous

Slide 21 - Quiz

Bij een agenda afspraak gebruik ik...
A
to be going to
B
present simple
C
will
D
present continuous

Slide 22 - Quiz

Bij een voorspelling met bewijs gebruik ik...
A
to be going to
B
present simple
C
will
D
present continuous

Slide 23 - Quiz

Bij een vaststaand schema gebruik ik...
A
to be going to
B
present simple
C
will
D
present continuous

Slide 24 - Quiz

Bij een aankondiging gebruik ik...
A
to be going to
B
present simple
C
will
D
present continuous

Slide 25 - Quiz

Wat is fout?
A
I am meeting Sara in an hour
B
I will pay the rent tonight
C
Look at those clouds, it will definitely rain!
D
We won't take a dog!

Slide 26 - Quiz

De present continuous gebruik je voor schema's en openingstijden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

To be going to gebruik je om aan te geven dat je bewijs hebt voor je voorspelling.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Will of won't + hele werkwoord gebruik je om iets te beloven
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Vertaal:
Kijk! Het gaat zo regenen!

Slide 30 - Question ouverte

Vertaal:
Ik zal bij je blijven.

Slide 31 - Question ouverte

Vertaal:
Mijn vlucht vertrekt over een uur.

Slide 32 - Question ouverte