Basis 2: Uitleg inleiding en slot

Uitleg basiscursis 2: inleiding en slot 
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Uitleg basiscursis 2: inleiding en slot 

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel 1: ik ken verschillende manieren om de inleiding aantrekkelijk te maken

Lesdoel 2: ik ken verschillende manieren om het onderwerp van de tekst te introduceren

Lesdoel 3: ik ken verschillende manieren om een tekst af te ronden

Slide 2 - Diapositive

Wat is géén functie van een inleiding?
A
aanleiding noemen
B
belangstelling wekken
C
samenvatting geven
D
onderwerp introduceren

Slide 3 - Quiz

Manieren om aandacht te trekken
1. naar een actuele gebeurtenis verwijzen
2. kort de voorgeschiedenis beschrijven
3. een aantrekkelijk voorbeeld geven (anekdote) 
4. het belang voor het publiek aangeven 

Slide 4 - Diapositive

Manieren om het onderwerp te introduceren
1. vragen stellen
2. een mening of standpunt geven
3. een probleem schetsen 

Slide 5 - Diapositive

Het slot 
- bevat vaak de hoofdgedachte
- begint vaak met een signaalwoord
- samenvatting, afweging, aansporing of aanbeveling, toekomstverwachting

Slide 6 - Diapositive

Welke functie heeft een slot NIET?
A
samenvatting geven
B
conclusie trekken
C
belangstelling wekken
D
aanbeveling doen

Slide 7 - Quiz

een inleiding heeft maar één functie
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Twee soorten titels...

Slide 9 - Question ouverte

Een ondertitel is altijd een motiverende titel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

De hoofdgedachte van een tekst is altijd een mededelende zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

In het middenstuk gaat iedere alinea over een ander deelonderwerp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Welke tekststructuur past bij een middenstuk waarin positieve en negatieve kanten van het onderwerp aan de orde komen?
A
argumentatiestructuur
B
vraag-antwoordstructuur
C
voor- en nadelenstructuur
D
probleem-oplossingsstructuur

Slide 13 - Quiz

Welk verband wordt aangegeven met het signaalwoord indien?
A
voorwaardelijk
B
vergelijkend
C
samenvattend
D
oorzaak-gevolg

Slide 14 - Quiz