Werkwoordsvormen

Werkwoordsvormen
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoordsvormen

Slide 1 - Diapositive

TT of VD?
TT: staat bij de persoonsvorm
        is meestal het eerste werkwoord van de zin

VD: staat vaak achterin een zin
        er staat een hulpwerkwoord voor (hebben, zijn, worden)

Slide 2 - Diapositive

TT (enkelvoud)
= ik-vorm of ik-vorm+t
-> bij twijfel? Vervang het werkwoord even door een ander ww (bv, lopen)

Voorbeeld: Bestee(?) je daar veel tijd aan?
-> ik vorm = besteed -> Loop je daar veel tijd aan? -> ik hoor geen -t -> besteed eindigt niet op een -t

Slide 3 - Diapositive

voltooid deelwoord (regelmatig)
= eindigt op -d of -t 
= heeft het hulpwerkwoord (vervoeging van zijn, hebben, worden)
Twijfel?  
    1. Werk met 'T KoFSCHiP X 
    2. verleng het woord even met -e -> je hoort nu of het eindigt op -d of -t
                    bv. Het geld wordt besteewant bested

Slide 4 - Diapositive

VT (regelmatig)
= ik-vorm +de(n) of +te(n)
bv. wij antwoordden

Twijfel? Werk met 'T KoFSCHiP X

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Kies het juiste antwoord.

Slide 7 - Diapositive


De jongen ... (worden) naar huis gebracht.
A
word
B
wordt
C
werd
D
werdt

Slide 8 - Quiz

Stotterend ... (bekennen) Christiaan zijn fout.
A
bekent
B
bekend

Slide 9 - Quiz


Ik ... (besteden) gisteren geen aandacht aan school.
A
besteed
B
besteedt
C
besteedde
D
besteden

Slide 10 - Quiz


... (branden) je zus haar vingers nu aan de kachel?
A
brand
B
brandt
C
branden
D
brandde

Slide 11 - Quiz


De nieuwe leerling ... (vertellen) over zijn oude school.
A
verteld
B
vertelt

Slide 12 - Quiz


Hij ... (beloven) mij nu nieuwe sokken.
A
beloof
B
belooft
C
beloofd
D
beloofde

Slide 13 - Quiz


Voor de voorstelling ... (verkleden) de acteurs zich toen op het toneel.
A
verkleed
B
verkleedt
C
verkleden
D
verkleedden

Slide 14 - Quiz


Jouw zus ... (vinden) ik nu beter dan mijn broer.
A
vind
B
vindt
C
vond
D
vondt

Slide 15 - Quiz


Mijn buurman is ... (verhuizen) naar een andere wijk in Emmen.
A
verhuist
B
verhuisd

Slide 16 - Quiz

Wat ging goed?

Slide 17 - Diapositive

Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen.
Ja
Nee
Een beetje

Slide 18 - Sondage

Ik kan de persoonsvorm in de verleden tijd spellen.
Ja
Nee
Een beetje

Slide 19 - Sondage

Ik kan een voltooid deelwoord spellen.
Ja
Nee
Een beetje

Slide 20 - Sondage

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive