klas 3: Tijd in verhalen

Tijd in verhalen
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Tijd in verhalen

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les weet je wat je allemaal over de tijd van een verhaal kan zeggen.  We hebben het over de volgende begrippen: 
- Historische tijd
- Verteltijd
- Vertelde tijd
- Chronologische volgorde
- Flashbacks en flashforwards

Slide 2 - Diapositive

Tijd in verhalen

Je kunt de tijd in verhalen op verschillende manieren beschrijven:

- In welke tijd speelt een verhaal zich af?

- Hoeveel tijd verloopt er in het verhaal?

- Wordt het verhaal in de juiste tijdsvolgorde verteld?

Slide 3 - Diapositive

Tijd in verhalen
Een verhaal speelt zich af in een bepaalde tijd. 
Bijvoorbeeld: aan het begin van de vorige eeuw, de tijd van de Eerste Wereldoorlog. Of nu, in deze tijd. 
Als verhalen in een andere tijd spelen, dan zullen personen zich op een andere manier gedragen. 
Bijvoorbeeld: in de Middeleeuwen hadden mensen andere ideeën over het geloof. 

Slide 4 - Diapositive

Tijd in verhalen
Om te bepalen in welke tijd een verhaal zich afspeelt, let je op de volgende zaken:
  • jaartal
  • historische figuren
  • historische gebeurtenissen
  • gewoontes, voorwerpen, kleding en eten
  • omgeving

Slide 5 - Diapositive

tijd in verhalen
  • chronologisch - van begin tot eind
  • vooruitblikken - flashforward
  • terugblikken- flashback

Slide 6 - Diapositive

Chronologische volgorde
Een verhaal staat in de chronologische volgorde als de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze zijn gebeurd. 

Zijn er flashbacks naar eerdere gebeurtenissen en stap je echt even terug in de tijd, beleef je daar het verhaal en spring je daarna weer terug naar het heden? Dan is het verhaal niet-chronologisch

Tip: Bij een flashback wordt het hoofdpersonage ineens jonger (een paar uur, dagen of jaar). 

Slide 7 - Diapositive

Chronologische volgorde
Hetzelfde effect kan je bereiken met een flashforward. Het verhaal speelt zich dan ineens even af in de toekomst. Het verhaal is dan dus niet-chronologisch. 

Tip: Bij een flashforward wordt het hoofdpersonage ineens ouder (een paar uur, dagen of jaar). 

Slide 8 - Diapositive

Chronologische volgorde
Soms denkt een personage alleen even terug aan het verleden. Dat is geen flashback maar een terugverwijzing. Het personage blijft op hetzelfde punt in het verhaal en is niet ineens ouder of jonger. 

Dit werkt hetzelfde als wanneer jijzelf even terugdenkt aan het verleden. Je bent nog steeds hier, in het nu. 

Slide 9 - Diapositive

tijd in verhalen 

flashback: de schrijver vertelt iets wat eerder gebeurd is. 

flashforward: de schrijver vertelt iets wat in de toekomst gaat gebeuren. 

Slide 10 - Diapositive

Verteltijd
Verteltijd is de tijd die nodig is om een verhaal te vertellen. 

In een film is dit het aantal minuten dat een film duurt. 

In een boek benoem je het aantal bladzijdes

'De verteltijd van Oorlogswinter is  176 bladzijdes.'

Slide 11 - Diapositive

Vertelde tijd
De vertelde tijd is de tijd die in het boek verstrijkt.

Zijn we aan het einde van het boek een dag verder? Een jaar? Meerdere jaren?  Je kan kijken naar hoeveel ouder het personages geworden is in de loop van het verhaal. 

'De vertelde tijd van Oorlogswinter is 28 jaar. Eerst beleef je het laatste half jaar van de hongerwinter door de ogen van Michiel, maar je leest aan het einde ook een stukje over Michiel als hij 43 is.'
 

Slide 12 - Diapositive

Tijd in verhalen
Verteltijd

De tijd die nodig is om een verhaal te vertellen. 
Vertelde tijd

De tijd die in een verhaal verloopt. 

Slide 13 - Diapositive

Tijd in verhalen
Verteltijd

De tijd die nodig is om een verhaal te vertellen. 
Vertelde tijd

De tijd die in een verhaal verloopt. 
Chronologische volgorde

De gebeurtenissen staan in de volgorde waarin ze gebeurt zijn. 

Soms zijn er terugverwijzingen
Niet-chronologische volgorde

De gebeurtenissen lopen door elkaar Er zijn flashbacks en flashforwards

Slide 14 - Diapositive

De tijd die voorbijgaat in een verhaal wordt de vertelde tijd genoemd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Wat moet je vertellen als je een vraag krijgt over de tijd in je boek?
A
In welke tijd en hoeveel tijd er voorbij gaat
B
In welke tijd het verhaal speelt en waarom
C
Hoeveel tijd er voorbij gaat en waarom
D
Hoe lang je over je boek hebt gedaan.

Slide 16 - Quiz

De plaats en tijd van een verhaal hebben invloed op...
A
sfeer en spanning
B
sfeer en aantal blz.
C
aantal blz. en spanning
D
hoofdpersoon en sfeer

Slide 17 - Quiz

Wie laat zien in welke tijd het verhaal zich afspeelt.
A
de schrijver
B
de hoofdpersoon
C
de bijpersoon

Slide 18 - Quiz