Klas 2 vergrotende trap

Degrees of comparisons 
trappen der vergelijking


1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Degrees of comparisons 
trappen der vergelijking


Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Als we dingen vergelijken en iets of iemand is groter / sneller/ leuker / mooier/ lekkerder enz. dan noemen we dat de : vergrotende trap
           groot                 groter

Slide 3 - Diapositive

in het Engels zet je dan -er achter het woord 
small - smaller
fast - faster
high - higher
       small           smaller

Slide 4 - Diapositive

Here is Emily. She's six years old. Her brother is nine, so he is...........
A
old
B
older
C
olden
D
oldest

Slide 5 - Quiz

This magazine is cheap, but that
one is...........
A
cheaper
B
cheaping
C
cheap
D
cheapest

Slide 6 - Quiz

Als we dingen vergelijken en iets is het mooist/ grootst/ lekkerst/leukst enz dan noemen we dit de overtreffende trap
           groot                 groter                 grootst

Slide 7 - Diapositive

in het Engels zet je dan -est achter het woord 
fastest 
smallest
highest
               small       smaller    smallest

Slide 8 - Diapositive

Voor het woord + est zet je dan the
This is the smallest dog they have

Slide 9 - Diapositive

He has .......... car in our family.
A
faster than
B
the faster
C
fastest than
D
the fastest

Slide 10 - Quiz

He is ................. man in our village.
A
strongest than
B
stronger than
C
the strongest
D
the stronger

Slide 11 - Quiz

3 Uitzonderingen:
1) Eindigt het woord op -y, dan is de vergrotende trap
    met -ier en de overtreffende trap met -iest.
    ugly - uglier - ugliest
2) Eindigt het woord op -e, dan is de vergrotende trap
     met -r en de overtreffende trap met -st.
     safe - safer - safest
3) Lange bijvoeglijke naamwoorden , dan is de
     vergrotende trap met "more" en de overtreffende       
     trap met "most".  
     beautiful - more beautiful - most beautiful

Slide 12 - Diapositive

Let op!

goed - beter - best
good - better - best

slecht - slechter - slechtst(e)
bad - worse - worst

Slide 13 - Diapositive

This joke was ....................
joke I've ever heard.
A
the funnyest
B
funnyer than
C
the funniest
D
funnier than

Slide 14 - Quiz

London is .............city in Europe.
A
largeer than
B
the largeest
C
larger than
D
the largest

Slide 15 - Quiz

This is .............
exercise on the worksheet.
A
the difficultest
B
the most difficult
C
the most difficultest
D
the more difficulter

Slide 16 - Quiz

my sister has ...................
hobby in the world.
A
the most interesting
B
the more interestinger
C
the interestingest
D
the most interstingest

Slide 17 - Quiz

He is .......... teacher in the country.
A
the goodest
B
gooder than
C
the best
D
better than

Slide 18 - Quiz

Oh no, this is my ............ nightmare!
A
badder
B
baddest
C
worse
D
worst

Slide 19 - Quiz

The End

Slide 20 - Diapositive