Les 2 Herhaling hart en bloeddruk meten + pols tellen

Les 2: Hart, bloeddruk meten en pols tellen
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Les 2: Hart, bloeddruk meten en pols tellen

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Inhoud les
  • Herhaling het hart
  • Je kunt uitleggen hoe je afwijkingen aan de hartslag van een zorgvrager kunt observeren.
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen de bovendruk en onderdruk van de bloeddruk.
  • Je kunt uitleggen wat een bloeddruk is en hoe je en waar je pols tellen
  • Opdrachten maken over bloeddruk meten en pols tellen
  •  uitleg zakkaartje vitale functies

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Herhaling
Opdracht:
Vul in 2-tallen de afbeelding van het hart in
3 min

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 5 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Bloedsomloop
Grote bloedsomloop:
Linker boezem
Linker kamer
Bloed naar het lichaam via aorta
Bloed komt terug naar hart via onderste + bovenste holle ader

Kleine bloedsomloop:
Rechter boezem
Rechter kamer
Longslagader
Longen
Via longader komt bloed weer in linker boezem



 

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leg de kaartjes in de juiste volgorde
Start bij de linker boezem. Hoe stroomt het bloed door je lichaam?

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

In welke holte stroomt het bloed vanuit de longen?
A
Linker atrium (linker boezem)
B
Rechter atrium (rechter boezem)
C
Linker ventrikel (linker kamer)
D
Rechter ventrikel (rechter kamer)

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Uit welke holte stroomt het bloed naar de longen?
A
Rechter atrium
B
Linker atrium
C
Linker ventrikel
D
Rechter ventrikel

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

                              Sinusknoop
                        
              

Bevindt zich in de rechterboezem.
Geeft elektrische prikkels aan de hartspier af -> hartspier knijpt samen.
Gemiddeld 72 prikkels per minuut

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat weet je van een bloeddruk?

Slide 13 - Carte mentale

De bloeddruk (tensie) is de druk die in de slagaders heerst, in het bijzonder in de slagader van de bovenarm.
Bloeddruk 
Millimeters kwik (mm Hg) en RR (Riva Rocci)
De bloeddruk (tensie) is de druk die in de slagaders heerst.

Bovendruk (systolische druk): heerst in de slagaders als het hart bloed in de aorta pompt;

Onderdruk (diastolische druk): heerst in de slagaders als het hart zich in de ontspanningsfase bevindt.


Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer hartslag
controleren?

Slide 16 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat voel je allemaal en rapporteer je bij de pols tellen?

Slide 17 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

frequentie                                                                                                                                            te snel = tachycardie en  te langzaam = bradycardie


ritme en gelijkmatigheid                                                                                                                                                        regulair = gelijkmatig 
                                                                                                                                                                                                            irregulair = ongelijkmatig
                                      

                                                                                                                                                                    
spanning en volume    
(goed voelbaar of zwakke hartslag)


Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een gemiddelde hartfrequentie bij volwassene?
A
30-50 slagen per minuut
B
60-90 slagen per minuut
C
90-120 slagen per minuut
D
120-140 slagen per minuut

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waardoor kan een
verhoogde hartfrequentie
komen?

Slide 20 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Een verhoogde hartfrequentie 


  • emoties;
  • koorts (bij een temperatuurstijging van 1 °C neemt de hartfrequentie met acht tot twaalf slagen toe);
  • bloedingen;
  • hartafwijkingen;
  • bepaald medicijngebruik.




Een verlaagde hartfrequentie 

  • bij conditieverbetering;
  • tijdens de slaap;
  • bij braken;
  • bij hersenaandoeningen;
  • bij hartafwijkingen;
  • na bepaald medicijngebruik;
  • in een later stadium van shock.







Slide 21 - Diapositive

Een bradycardie tijdens het braken wordt veroorzaakt door de stimulatie van de nervus vagus (de tiende hersenzenuw), die een belangrijke rol speelt in de regulatie van het autonome zenuwstelsel, waaronder de hartslag daalt.

Tijdens het braken worden structuren in de keelholte, slokdarm, en maag geprikkeld. Deze prikkels activeren de nervus vagus.
Zoek op wat streefwaardes zijn voor bloeddruk en wat de waardes zijn voor de pols
Kind van 1 jaar oud
Volwassene


Geef antwoord op de volgende vragen:
Wat is orthostatische hypotensie? 
Wat kunnen oorzaken zijn?
Welke klachten horen hierbij?


timer
5:00

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Afsluiting

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen behaald?
Je kunt uitleggen hoe je afwijkingen aan de hartslag van een zorgvrager kunt observeren.
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen de bovendruk en onderdruk van de bloeddruk.
Je kunt uitleggen wat een bloeddruk is en hoe je en waar je pols tellen

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vilans
Eerste meting. 
Meet de eerste keer de bloeddruk aan beide armen. Meet je een verschil van 10 mmHg of meer (systolische bloeddruk) of 5 mmHg of meer (diastolische bloeddruk)? Voer de meting dan nog een keer uit. 
Is het verschil er nog steeds? Meet dan in het vervolg de bloeddruk aan de arm met de hoogste waarde.* Is er niet zo’n verschil tussen beide armen, meet dan in het vervolg aan de niet-dominante (niet-'handige') arm. Vind je een verschil groter dan 20 mmHg in de systolische bloeddruk of groter dan 10 mmHg in de diastolische bloeddruk tussen beide armen? Overleg dan met de arts.

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Aandachtspunten bij bloeddruk meten
  • Vermeld de houding bij de gemeten waarde
  •  pomp geen lucht bij in manchet als je de waarde mist: 1 tot 2 minuten wachten -> opnieuw     meten
  • Meet niet  aan een gewonde of oedemateuze arm, een verlamde arm of een arm waar een   infuus in zit, bij voorkeur niet de arm waarbij okselkliertoilet is uitgevoerd.
  • Laat de cliënt minimaal 5 minuten zitten voor de meting. Meet de bloeddruk terwijl de cliënt zit. Let op: benen mogen niet over elkaar. Zorg dat de arm waaraan je meet, wordt ondersteund. En dat deze arm ontspannen ligt, dus geen vuist.
  • Niet praten tijdens meting.
  • Meet de bloeddruk altijd aan dezelfde arm van de cliënt.
  • Meet de bloeddruk aan beide armen als niet bekend is aan welke arm wordt gemeten. Stel de bloeddruk vast door het gemiddelde van de metingen te berekenen.

Slide 29 - Diapositive

Eerste meting. Meet de eerste keer de bloeddruk aan beide armen. Meet je een verschil van 10 mmHg of meer (systolische bloeddruk) of 5 mmHg of meer (diastolische bloeddruk)? Voer de meting dan nog een keer uit. Is het verschil er nog steeds? Meet dan in het vervolg de bloeddruk aan de arm met de hoogste waarde.* Is er niet zo’n verschil tussen beide armen, meet dan in het vervolg aan de niet-dominante (niet-'handige') arm. Vind je een verschil groter dan 20 mmHg in de systolische bloeddruk of groter dan 10 mmHg in de diastolische bloeddruk tussen beide armen? Overleg dan met de arts.