Week 1 les 3 en 4 thuisonderwijs

Kalender en agenda
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenBasisschoolGroep 5-8

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Kalender en agenda

Slide 1 - Diapositive

lesdoel
Ik kan een kalender aflezen en ik weet welke dag het over een week is.

Slide 2 - Diapositive

We gebruiken hulpmiddelen om de tijd te ordenen welke?
A
klok en kalender
B
tijdbalk en kalender
C
tijdbalk en klok
D
tijdbalk en tijdvakken

Slide 3 - Quiz

Gebruikt iedereen dezelfde kalender?
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quiz


Wat voor soort kalender is dit?
A
een verjaardagskalender
B
een maankalender
C
een jaarkalender
D
een agenda

Slide 5 - Quiz


Wat voor soort kalender is dit?
A
een verjaardagskalender
B
een maandkalender
C
een jaarkalender
D
een bladzijde uit een agenda

Slide 6 - Quiz


Wat voor soort kalender is dit?
A
een verjaardagskalender
B
een maandkalender
C
een jaarkalender
D
een agenda

Slide 7 - Quiz


Wat voor soort kalender is dit?
A
een verjaardagskalender
B
een maankalender
C
een jaarkalender
D
een agenda

Slide 8 - Quiz

Wat voor kalender hebben de Chinezen?
A
Maankalender
B
Zonkalender
C
Geen kalender
D
Jaarkalender

Slide 9 - Quiz

Welke kalender gebruiken wij vandaag de dag ?
A
De Gregoriaanse kalender
B
De Juliaanse kalender

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Vidéo

1 kalender kun je meerdere jaren achter elkaar kunt gebruiken.
Welke?
A
agenda
B
verjaardagskalender
C
de kalender met alle afspraken van het gezin
D
een scheurkalender

Slide 12 - Quiz

Sleep de maanden in de goede volgorde
1
2
3
4
april
januari
maart
februari

Slide 13 - Question de remorquage

Zet de maanden in de goede volgorde
maand 1
maand 2
maand 3
maand 4
maand 5
maand 6
maand 7
maand 8
maand 9
maand 10
maand 11
maand 12

maart

december

januari

oktober

februari

juni

mei

september

november

april

augustus

juli

Slide 14 - Question de remorquage

Welke vakjes geven 1 jaar aan ?
Sleep die hier naar toe.
52 weken
3 kwartalen
12 maanden
356 dagen

Slide 15 - Question de remorquage

decennium
uur
millenium
eeuw
jaar
week
kwartaal
minuut
dag
1000 jaren
4 kwartalen
365 dagen
7 dagen
100 jaren
10 jaren
12 maanden
3 maanden
60 seconden.
24 uren
60 minuten

Slide 16 - Question de remorquage

Kalender en agenda

Slide 17 - Diapositive

lesdoel
Ik kan een kalender aflezen en ik weet welke dag het over een week is.

Slide 18 - Diapositive


Wat voor soort kalender is dit?
A
een verjaardagskalender
B
een maandkalender
C
een jaarkalender
D
een agenda

Slide 19 - Quiz


Wat voor soort kalender is dit?
A
een verjaardagskalender
B
een maankalender
C
een jaarkalender
D
een agenda

Slide 20 - Quiz


Wat voor soort kalender is dit?
A
een verjaardagskalender
B
een maandkalender
C
een jaarkalender
D
een agenda

Slide 21 - Quiz


Wat voor soort kalender is dit?
A
een verjaardagskalender
B
een maankalender
C
een jaarkalender
D
een agenda

Slide 22 - Quiz

Sleep de maanden in de goede volgorde
1
2
3
4
april
januari
maart
februari

Slide 23 - Question de remorquage

Zet de maanden in de goede volgorde
maand 1
maand 2
maand 3
maand 4
maand 5
maand 6
maand 7
maand 8
maand 9
maand 10
maand 11
maand 12

maart

december

januari

oktober

februari

juni

mei

september

november

april

augustus

juli

Slide 24 - Question de remorquage

Een jaar heeft 12 maanden:


1. januari                        7. juli

2. februari                     8. augustus

3. maart                         9. september

4. april                           10. oktober

5. mei                             11. november

6. juni                             12. december

Slide 25 - Diapositive

Welke vakjes geven 1 jaar aan ?
Sleep die hier naar toe.
52 weken
3 kwartalen
12 maanden
356 dagen

Slide 26 - Question de remorquage

decennium
uur
millenium
eeuw
jaar
week
kwartaal
minuut
dag
1000 jaren
4 kwartalen
365 dagen
7 dagen
100 jaren
10 jaren
12 maanden
3 maanden
60 seconden.
24 uren
60 minuten

Slide 27 - Question de remorquage

Hoe schrijf ik een datum in cijfers?

1. Noteer de dag

2. Noteer de maand

3. Noteer het jaar.


Voorbeeld: 11 april 2018 is hetzelfde als 11-04-2018

Slide 28 - Diapositive

Zet de volgende datum in cijfers:
26 november

Slide 29 - Question ouverte

Hoe schrijf je 18 april in cijfers?
A
18-4
B
18-04
C
04-18
D
4-18

Slide 30 - Quiz

Mijn geboortedatum 
26 mei 1988

Slide 31 - Diapositive

26-05-1988

Slide 32 - Diapositive

Schrijf je geboortedatum op.
Je mag met elkaar overleggen.

Slide 33 - Question ouverte

Hoeveel maanden heeft een jaar?

Slide 34 - Question ouverte

Hoeveel weken heeft een jaar
A
365 weken
B
12 weken
C
52 weken
D
4 weken

Slide 35 - Quiz

Hoeveel seizoenen heeft een jaar?
A
3 seizoenen
B
12 seizoenen
C
52 seizoenen
D
4 seizoenen

Slide 36 - Quiz

Hoeveel dagen heeft een jaar?
A
1000 dagen
B
365 dagen
C
370
D
435 dagen

Slide 37 - Quiz

Wat is dit?
Kun je 1 of meerdere
jaren gebruiken?
Vul dus 2 antwoorden in
A
verjaardagskalender
B
agenda
C
1 jaar
D
meer jaren

Slide 38 - Quiz

Wat is dit?
Kun je dit 1 of meer jaar gebruiken?
Vul dus 2 antwoorden in
A
verjaardagskalender
B
Agenda
C
1 jaar
D
meer jaren

Slide 39 - Quiz

Welke maanden horen bij de zomer?
A
januari, februari en maart
B
april en mei
C
juni, juli en augustus
D
november en december

Slide 40 - Quiz


Welke maanden horen bij de Herfst?
A
januari en februari
B
maart, april, mei
C
september, oktober en november
D
juni en juli

Slide 41 - Quiz

Als je een abonnement neemt op een maandblad, hoe vaak krijg je dat dan in een jaar?
A
4x
B
12x
C
1x
D
52x

Slide 42 - Quiz

Frank is jarig op 15-05
Welke maand wordt hier bedoeld?
A
15 mei
B
15 juni
C
15 april
D
15 juli

Slide 43 - Quiz

Petra is jarig op 17-12
Welke maand wordt hier bedoeld?
A
17 november
B
17 december
C
17 augustus
D
17 januari

Slide 44 - Quiz

Hoe kun je de geboorte-
datum van Felix ook op-
schrijven?
A
07-06-2021
B
07-08-2021
C
07-07-2021
D
07-09-2021

Slide 45 - Quiz

Het is 30 maart. Hoe
lang is de melk nog
goed?
A
nog 2 dagen
B
Is al 2 dagen over datum
C
nog 20 dagen
D
nog 29 dagen

Slide 46 - Quiz