3J (vrijdag 10 nov)

Chapter 2 Crime
1e hour:
-Vocabulary(describing a crime) 
-Foto vragen
-Report a crime 

2e hour:
-Self-study time(work on your book)
-Quizlet live


1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Chapter 2 Crime
1e hour:
-Vocabulary(describing a crime) 
-Foto vragen
-Report a crime 

2e hour:
-Self-study time(work on your book)
-Quizlet live


Slide 1 - Diapositive

Learn the theme words
Describing a crime on p.124  and finish exercise 23 on p. 99.

timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

foto vragen
  1. Bekijk de Foto: Bij elke vraag wordt een foto weergegeven. Neem de tijd om de foto goed te bekijken en denk na over wat je ziet.

  2. Kies het Juiste Woord:  Kies het woord dat het beste past bij wat je op de foto ziet. Denk aan de betekenis van elk woord en hoe het van toepassing kan zijn op de situatie in de foto.

  3. Voer je Antwoord In: Typ het gekozen woord in het antwoordveld. Zorg ervoor dat je het woord correct spelt.

Slide 3 - Diapositive

ge

Slide 4 - Question ouverte


Slide 5 - Question ouverte


Slide 6 - Question ouverte


Slide 7 - Question ouverte


Slide 8 - Question ouverte


Slide 9 - Question ouverte


Slide 10 - Question ouverte


Slide 11 - Question ouverte


Slide 12 - Question ouverte


Slide 13 - Question ouverte


Slide 14 - Question ouverte


Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Vidéo

Stone 3 Reporting a crime

Slide 17 - Diapositive

I can report a crime.

Slide 18 - Diapositive

Rollenspel
Werk in groepen van twee of drie.
Binnen elke groep, wissel je af tussen de rol van getuige en de rol van politieagent.
Elke groep bedenkt twee verschillende misdrijven die gerapporteerd moeten worden. Denk aan realistische scenario's die kunnen gebeuren in het dagelijks leven.
Ontwikkel je Verhaal:
Voor elk misdrijf, bepaal de volgende punten:
Who: Wie is betrokken bij het misdrijf? Zijn er verdachten of getuigen?
What: Wat is er precies gebeurd? Beschrijf de misdaad.
When: Wanneer heeft het misdrijf plaatsgevonden? Geef een specifieke tijd of tijdsbestek.
Where: Waar heeft het misdrijf plaatsgevonden? Beschrijf de locatie.
How: Hoe is het misdrijf gepleegd? Beschrijf de methode of het wapen gebruikt.
timer
15:00

Slide 19 - Diapositive

Self-study time
Work on your book (section D, E, F and G), you are expected to finish these exercises at the end of the lesson.




timer
30:00

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive