Werk

Planning!
Volgende week toetsweek:
Maandag: 13.45 - 14.30 Wiskunde
Dinsdag 11.00-11.45 Nederlands
11.45-12.30 Biologie
Woensdag 8.30 - 09.15 Natuurkunde
11.00-11.45 THUIS M&M
Donderdag: 10.45-11.30 Engels

1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Planning!
Volgende week toetsweek:
Maandag: 13.45 - 14.30 Wiskunde
Dinsdag 11.00-11.45 Nederlands
11.45-12.30 Biologie
Woensdag 8.30 - 09.15 Natuurkunde
11.00-11.45 THUIS M&M
Donderdag: 10.45-11.30 Engels

Slide 1 - Diapositive

Werk
De betekenis van werk

Slide 2 - Diapositive

Waar denk je aan bij werk?

Slide 3 - Carte mentale

Wat wil jij later worden?

Slide 4 - Question ouverte

Betekenis werk
Werk = het betaald of onbetaald verlenen van een dienst of het maken van een product voor jezelf of anderen.

Er zijn 4 soorten werk:
- Betaald werk
- Vrijwilligerswerk
- Hobby
- Huishoudelijk werk

Slide 5 - Diapositive

Waarom werken we? - I
- Geld
- Sociale contacten
- Zelfontplooiing
- Status / waardering / maatschappelijke positie
- Regelmaat
- Zekerheid

Slide 6 - Diapositive

Wat vind jij belangrijk in werk?

Slide 7 - Carte mentale

Waarom werken we? - II
Volgens Maslow heeft ieder mens vijf basisbehoeften

Al deze behoeften samen vormen de piramide van Maslow

Slide 8 - Diapositive

Piramide van Maslow
1 = 1e levensbehoeften -> eten, drinken, kleding en onderdak

2 = zekerheid en veiligheid -> bv. Van een vast inkomen

3 = ergens bij horen -> mensen willen zich “nuttig” voelen (dat je belangrijk bent)

Slide 9 - Diapositive

Piramide van Maslow
4 = waardering en erkenning-> mensen willen graag “status”. Hoe groter de waardering, hoe meer tevreden mensen zijn.

5 = je dromen waarmaken / je doelen bereiken. Voor bijna niemand te bereiken. Als je namelijk je droom hebt bereikt, is er altijd wel weer een nieuwe droom. En dromen kosten meestal geld.

Slide 10 - Diapositive

Vaardigheden
Als je gaat werken heb je bepaalde capaciteiten nodig. Dat zijn vaardigheden.
Bv. Een bejaardenverzorger moet veel geduld hebben

Slide 11 - Diapositive

Welke vaardigheden heb jij die belangrijk zijn voor werken?

Slide 12 - Carte mentale

Werk
 Arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden

Slide 13 - Diapositive

 Arbeidsomstandigheden
Mensen die werken moeten dat doen in bepaalde arbeidsomstandigheden (de manier waarop je je werk moet doen, bv. Veel lawaai, slechte stoel, etc). 

Deze arbeidsomstandigheden zijn geregeld in de
ARBO-wet (= ARBeidsOmstandighedenwet).

Als je een klacht hebt, kan je naar de ARBO-dienst en die gaat kijken of de klacht terecht is. Het bedrijf krijgt dan een waarschuwing of boete.

Slide 14 - Diapositive

De Arbowet
In de ARBO-wet is geregeld:
- Veiligheid: bv. Veilige machines, vluchtroutes bij brand
- Gezondheid: bv. Niet roken in een gebouw, niet werken met gevaarlijke stoffen
- Welzijn: bv. Niet te saai werk

Slide 15 - Diapositive

Wat is belangrijk als het gaat om veiligheid is belangrijk in bijvoorbeeld de bouw?

Slide 16 - Question ouverte

Arbeidsvoorwaarden
Arbeidsvoorwaarden zijn de afspraken die je maakt voordat je ergens gaat werken. Deze gaan in op het moment dat je aan je baan begint.

Slide 17 - Diapositive

Arbeidscontract
Arbeidsvoorwaarden staan in een arbeidscontract. Er zijn 2 soorten contracten:

a. Individueel: geldt voor 1 bepaald persoon. Bv salaris
b. Collectief: dat heet een Collectieve ArbeidsOvereenkomst (CAO): geldt voor alle werknemers in een bepaald bedrijf. Bv. Aantal vakantiedagen.

Slide 18 - Diapositive

De belangrijkste arbeidsvoorwaarden zijn:
- Salaris
- Werktijden / uren
- Vakantiedagen
- Functie
- proeftijd

Slide 19 - Diapositive

Werk
 De arbeidsmarkt

Slide 20 - Diapositive

4.1 Wat is de arbeidsmarkt?
  • Arbeidsmarkt = de plaats waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten

  • Wie is de “vraag”? werkgever
  • Wie is het “aanbod”? werknemers

  • Arbeidsmarkt is de vraag naar arbeidskrachten en het aanbod van arbeidskrachten.

Slide 21 - Diapositive

Vacatures
Ga op zoek naar een vacature in jouw toekomstige werkveld

Slide 22 - Diapositive

Is er in jouw toekomstige werk veel werkgelegenheid?
0100

Slide 23 - Sondage

Wanneer is er sprake van werkgelegenheid? 
Als de vraag groter is dan het aanbod: er worden meer banen aangeboden door de werkgever dan dat er mensen zijn die zich aanbieden voor een baan.

Slide 24 - Diapositive

Wanneer is er sprake van werkloosheid?
Als het aanbod groter is dan de vraag: er zijn meer mensen die zich aanbieden voor een baan, dan dat er banen beschikbaar zijn.

Slide 25 - Diapositive

Arbeidssectoren
Werk kan je verdelen in 4 sectoren:

  1.  primaire sector: landbouw, veeteelt, visserij en mijnbouw
  2.  secundaire sector: industrie en ambacht (schoenmaker, meubelmaker)
  3. tertiaire sector: beroepen die zoveel mogelijk winst willen maken (reisbureau, horeca, kledingwinkel, boekwinkel)
  4.  quartaire sector: beroepen die NIET uit zijn op het maken van winst: onderwijs, politie, dokter, brandweer

Slide 26 - Diapositive

In welke sector wil jij gaan werken?

Slide 27 - Question ouverte

Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
Tegenwoordig doen steeds meer mensen flexwerk (= flexibel werk): werk dat je op verschillende tijdstippen kan uitvoeren of werk waarbij je niet elke week evenveel uren werkt.

Slide 28 - Diapositive

Verschuiving werkgelegenheid
Er heeft een verschuiving op de arbeidsmarkt plaatsgevonden: er werken steeds minder mensen in primaire sector (reden: landbouw in buitenland is goedkoper, landbouwgrond is nodig voor huizen). In de tertiaire sector gaan juist steeds meer mensen werken (wij willen tegenwoordig 24/7 dienstverlening).

Slide 29 - Diapositive

Tegenwoordig wordt steeds meer werk gedaan met computers. Dat kan op 2 manieren:

1. automatisering: handwerk wordt overgenomen door machines. Het gaat vooral om laaggeschoold werk.
2. informatisering: papierwerk wordt nu opgeslagen op de computer. 

Slide 30 - Diapositive

Werk
Paragraaf 5: Hoe kom je aan werk?

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

5.1 Op zoek naar een baan
Er zijn verschillende manieren om aan een baan te komen:

- Solliciteren via een vacature in de krant of op internet
- Uitzendbureau: geen vast contract (max. 6 maanden) en je moet een deel van je loon afstaan
- UWV werkbedrijf: wel uitzicht op een vast contract en je kan hier ook sollicitatiecursussen volgen
- Open sollicitatie: je stuurt een sollicitatiebrief naar het bedrijf waar je wilt werken, zonder dat je weet of er werk is.
- Netwerken: via vrienden, familie, etc.

Slide 33 - Diapositive

5.2 Kansen op de arbeidsmarkt
Er zijn een aantal groepen mensen die problemen hebben op de arbeidsmarkt. Het gaat om:

1. Mensen met een migratie-achtergrond: zij hebben niet altijd het juiste diploma of zijn te laag geschoold. Ook worden allochtonen soms gediscrimineerd bij sollicitatie door de werkgever. En allochtonen spreken niet altijd even goed Nederlands

Oplossing:
- Bijscholing
- NT2 cursus (Nederlands als tweede taal)
- Discriminatie valt niet op te lossen

Slide 34 - Diapositive

2. Laaggeschoolden: laaggeschoold werk verdwijnt, omdat dat door machines wordt overgenomen.  
Oplossing: bijscholing of omscholing

Slide 35 - Diapositive

3.  Vrouwen: vrouwen die kinderen hebben gekregen gaan vaak deeltijd werken. Dat is duurder voor de werkgever en er zijn ook minder deeltijdbanen. Vrouwen gaan ook met zwangerschapsverlof en moeten worden vervangen. Dat vinden werkgevers te duur. Vrouwen worden ook minder aangenomen voor leidinggevende functies.
 
Oplossing:
- Meer deeltijdbanen
- Een verplicht aantal vrouwen aannemen in leidinggevende functies
- Meer flexwerk en thuiswerk

Slide 36 - Diapositive

4. Gehandicapten: werkgevers zijn vaak “bang” om gehandicapten aan te nemen. Ze denken dat ze veel ziek zijn, dat het duur is, etc.

Oplossing: werkgevers krijgen van de overheid extra geld als zij gehandicapten in dienst nemen.

Slide 37 - Diapositive

Maken
Blz 47. 2/3
Blz 49. 7
Blz 50. 11
Blz 51. 12


Slide 38 - Diapositive

Werk
Paragraaf 6: Werkeloosheid

Slide 39 - Diapositive

6.1 Soorten werkeloosheid
Er zijn 4 soorten werkloosheid:
a. Seizoenswerkloosheid: werkloosheid die alleen in een bepaald seizoen voorkomt. Bv. Aardbeienplukker, strandwachter, buitenschilder

b. Structurele werkloosheid: banen die voor altijd verdwijnen. Bv. Een fabriek in NL sluit, omdat men de productie in het buitenland gaat doen of omdat machines het werk van mensen overnemen.

Slide 40 - Diapositive

c. Conjuncturele werkloosheid: werkloosheid die afhankelijk is van de stand van de economie. Slechte economie = veel werkloosheid (= laagconjunctuur). Goede economie = weinig werkloosheid ( = hoogconjunctuur). Bv. Tijdens de economische crisis moeten veel meubelwinkels sluiten, omdat niemand meubels koopt.

d. Frictiewerkloosheid: er is wrijving tussen vraag en aanbod. Er is een ander aanbod dan dat er mensen gevraagd worden. Bv. Er is aanbod van mensen die willen werken als slager, maar er worden bakkers gevraagd.

Slide 41 - Diapositive

6.2 Gevolgen van werkeloosheid
Er zijn een aantal gevolgen die persoonlijk zijn:
- Onzekerheid (“ben ik niet goed genoeg”)
- Minderwaardigheidsgevoel
- Je loopt achterstand op
- Inkomen gaat omlaag
- Ze weten niet hoe ze hun vrije tijd moeten invullen

Slide 42 - Diapositive

Er zijn een aantal gevolgen voor de samenleving:
- De samenleving moet (via de overheid) de werkloosheidsuitkeringen van werklozen betalen
- Er ontstaat een tweedeling tussen arm en rijk.

Slide 43 - Diapositive

Maken
Blz 57. 1/2/3/4
Blz 60. 9
Blz 63. 15


Slide 44 - Diapositive