Bijwoordelijke bepaling

Zet je tas tegen de muur en pak je spullen. Bijwoordelijke bepaling blz. 212
timer
4:00
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Zet je tas tegen de muur en pak je spullen. Bijwoordelijke bepaling blz. 212
timer
4:00

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen:
Huiswerk opdr. 1,2,3 nakijken
Werken aan de krant opdracht.

Slide 2 - Diapositive

Even eerst een herhaling

Slide 3 - Diapositive

Stap 1 PV
Zoek de persoonsvorm:
Dit is het belangrijkste werkwoord in een zin. 
Gebruik de vraagproef, tijdproef of getalproef op de PV te zoeken. 

Slide 4 - Diapositive

getalproef/tijdproef/vraagproef
getalproef: Zet de zin van enkelvoud om in meervoud óf van meervoud om in enkelvoud. De PV verandert mee. 
Tijdproef: zet de zin om in een andere tijd (van tt naar vt of van vt naar tt). De PV verandert mee van tijd. 
Vraagproef: Zet de zin om in een vraag. De PV komt in de vraag vooraan te staan. 

Slide 5 - Diapositive

Stap 2 Onderwerp
Degene die /datgene dat de werkwoorden uitvoert.
Het OW vind je via: WIE/WAT + GEZ.

Slide 6 - Diapositive

Stap 3 Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
Zoek alle werkwoorden in de zin
Dit zijn alle doe-woorden, dus ook de PV zelf. 
Doet het onder iets? WG
Is het onderwerp iets? NG (denk aan de eigenschap)

Slide 7 - Diapositive

Stap 4 Lijdend voorwerp
Hetgeen dat de handeling ondergaat. 
WIE/WAT + GEZ + OW

Let op: niet elke zin heeft een LV
NG heeft geen LV

Slide 8 - Diapositive

Stap 5 meewerkend voorwerp
De 5e stap is het zoeken naar een meewerkend voorwerp.
Niet elke zin heeft een MV. 
Je stelt de vraag: 
aan wie + gez + OW + LV?
voor wie + gez + OW + LV?

Slide 9 - Diapositive

meewerkend voorwerp
Controleer of je 'aan' kunt weglaten of toevoegen. Daarvoor mag je de woordvolgorde veranderen. 

Slide 10 - Diapositive

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.

Slide 11 - Diapositive

Bijwoordelijke bepaling
De bwb zegt iets over:
 'waar', 'wanneer' en 'hoe'

Waar = bijwoordelijke bepaling van plaats
Wanneer = bijwoordelijke bepaling van tijd
Hoe = bijwoordelijke bepaling van reden

Slide 12 - Diapositive

Nu een filmpje over:
-Wat een bijwoordelijke bepaling is
-Hoe je een bijwoordelijke bepaling kan vinden

Slide 13 - Diapositive

Stap 6 Bijwoordelijke bepaling
De bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als:
- waar?                         - waarvandaan?               wanneer?
- waarheen?              - waarmee -
- waarom?                   - hoe?
- waardoor?                - hoeveel? 

Slide 14 - Diapositive

Hoe zoek je de bwb/bijw.bep.?
Eerst doorloop je de 5 stappen. In de zin zoek je: 
1. de PV
2. het onderwerp
3. het gezegde
4. het lijdend voorwerp
5. het meewerkend voorwerp

Slide 15 - Diapositive

Hoe zoek je de bwb?
Nu houd je misschien nog zinsdelen over?
Controleer nu of deze zinsdelen bijwoordelijke bepalingen zijn.
GEBRUIK DE VRAAGWOORDEN
Let op: soms bevat een zin géén bwb, soms 1 en soms meer.  

Slide 16 - Diapositive

Door een ongeluk heeft Anke gisteren haar enkel gebroken
pv = heeft
ow = Anke
gez = heeft gebroken
lv = haar enkel
mv = geen mv aanwezig

Slide 17 - Diapositive

Door een ongeluk heeft Anke gisteren haar enkel gebroken. 
2 zinsdelen blijven nu over:
Waardoor heeft Anke gisteren haar enkel gebroken? 
bwb =  Door een ongeluk
Wanneer heeft Anke haar enkel gebroken? 
bwb = gisteren

Slide 18 - Diapositive

Even oefenen

Slide 19 - Diapositive

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Het water is tijdelijk afgesloten.
A
het water
B
is tijdelijk afgesloten
C
tijdelijk
D
tijdelijk afgesloten

Slide 20 - Quiz

De bijwoordelijke bepaling in een zin geeft aan:
A
Tijd
B
Plaats
C
Geen idee
D
Reden

Slide 21 - Quiz

Er staat altijd een bijwoordelijke bepaling in de zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Mijn opa wil met deze auto rijden.
A
Mijn opa
B
rijden
C
wil
D
met deze auto

Slide 23 - Quiz

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op...
A
Wie?
B
Wat?
C
Wanneer?
D
waarom?

Slide 24 - Quiz

Een bijwoordelijke bepaling begint altijd met een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling:

Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto

Slide 26 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Ik heb alles aan mijn vriendin verteld.
A
aan mijn vriendin
B
ik
C
alles
D
geen bwb

Slide 27 - Quiz

bijwoordelijke bepaling?
Ik reken op zijn hulp.
A
nee
B
ja, Op zijn hulp

Slide 28 - Quiz

Wat is (zijn) de bijwoordelijke bepaling(en)?

Vandaag hebben we het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 29 - Quiz

Juist of onjuist?

Vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt, zijn ook bijwoordelijke bepaling.
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quiz

juist of onjuist.

1 Vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt, zijn een bijwoordelijke bepaling.
2 Een zin kan maximaal één bijwoordelijke bepaling bevatten.

A
1= onjuist 2= onjuist
B
1= onjuist 2= juist
C
1= juist 2= onjuist
D
1= juist 2= juist

Slide 31 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Wie weet dat nu?
A
wie
B
weet
C
dat
D
nu

Slide 32 - Quiz

Rico : Een zin kan meer dan één bijwoordelijke bepaling
hebben.

Raya : Het woord 'niet' kan een bijwoordelijke bepaling zijn.
A
Rico en Raya hebben beide gelijk.
B
Rico en Raya hebben beide ongelijk.
C
Rico heeft gelijk; Raya niet.
D
Raya heeft gelijk; Rico niet.

Slide 33 - Quiz

hoe vind je de
bijwoordelijke bepaling?

A
alle werkwoorden in de zin
B
krijgt of ontvangt meestal iets
C
geeft een plaats, een reden of tijd aan.
D
wie of wat + pv + ww gezegde

Slide 34 - Quiz

Wat hoort NIET bij de bijwoordelijke bepaling?
A
waar
B
wanneer
C
wie
D
waarom

Slide 35 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 36 - Quiz

Maken
Opdracht 1 t/m 3 blz. 212-213
timer
10:00

Slide 37 - Diapositive