Verwerkingsvragen thema 8 Technologie - rose - week 2

• NT2
• Basisschool
• Groep 2

Thema 8: Technologie

Mijn fiets is kapot, ik moet de fiets .........

(er zijn meer goede antwoorden)

1. kopen
2. maken
3. repareren
4. huren

Gisteren was ik heel actief, want ik ging naar school en daarna voetballen. Het was leuk, maar ik ben er .............van geworden. Ik moet nu ............, ik ga naar bed.

1. rusten - moe
2. moe - rusten
3. actief - rusten
4. actief - moe

Waar lees je de betekenis: weer/opnieuw
van het woord 'nog'?

1. Ik heb nog geen vakantie, ik moet nog naar school.
2. Nog meer toetsen! Ik wil het niet meer!

Aan het eind van deze straat staat de school. Je hoeft niet linksaf en niet rechtsaf, alleen maar............

1. rechts
2. rechtdoor
3. achteruit
4. links

Naar rechts gaan is hetzelfde als.......

1. recht
2. rechtop
3. rechtdoor
4. rechtsaf

Maak een zin met het woord : de reis
- gebruik minimaal vier woorden
- denk aan de hoofdletter en punt

Welke foto hoort bij 'de smartphone'?

1. 
2. 
3. 
4. 

De toekomst is.........................

1. het heden
2. niet het verleden
3. de tijd die nog komt
4. het verleden

Maak één zin met het woord 'vanaf'.
- Kies 1 betekenis
- minimaal vier woorden
- let op: hoofdletter en punt, volgorde van de woorden, goede vorm van het werkwoord.

Welke zinnen horen bij de twee betekenissen van het ww 'vinden'?

1. Wat vind jij van zijn nieuwe kapsel?
2. Wij vinden school niet altijd leuk, maar meestal wel.
3. Als je het boek weer vindt, geef je het dan weer terug?
4. Gelukkig, ik heb mijn portemonnee weer gevonden!

1. 1. goed 2 . goed 3. fout 4. fout
2. 1 .goed 2. goed 3. goed 4. goed
3. 1. goed 2. fout 3. fout 4. goed
4. 1. fout 2. fout 3. fout 4. fout

Ben je weleens ergens
naartoe gevlogen met het vliegtuig?
Nee? Waar zou je dan naartoe willen?

Maak een zin met het ww 'voorstellen'.

- gebruik één van de twee betekenissen
- Let op! scheidbaar werkwoord

..................hebben wij een toets?

1. Wanneer
2. Vanaf
3. Wij
4. Maken

Ik blijf vandaag thuis, .........ik ben ziek.

1. daarom
2. waarom
3. want
4. dokter

Ik hou niet van koffie, maar mijn vriendin ..........

1. lekker
2. wel
3. goedkoop
4. allemaal

Welke foto hoort bij 'de wereld'?

1. 
2. 
3. 
4. 

Waar zie je mensen 'werken'?

1. 
2. 
3. 
4. 

De werker

Vissen zwemmen in de zee.
Den Helder ligt aan de zee.
De zee is rood.
De koeien staan in de zee.

1. waar-niet waar- waar-waar
2. waar-waar niet waar-niet waar
3. niet waar-waar niet waar-niet waar
4. waar-waar waar-waar