lesson 4

Unit 6 - lesson 4
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsVoortgezet speciaal onderwijs

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Unit 6 - lesson 4

Slide 1 - Diapositive

toetsen!
SO unit 6 (dinsdag, 26 maart)
Grote toets unit 6 (dinsdag 2 april)

Slide 2 - Diapositive

Plan of today
  • What did we learn last time?
  • Learning goal of today 
  • Instruction 
  • Get to work  
  • Evaluation

Slide 3 - Diapositive

Use the past simple:

(were/was) The weather _____ awful.

Slide 4 - Question ouverte

Use the past simple:
(shape) She ____ it into something nice.

Slide 5 - Question ouverte

Use the right comparison:
>> (fit) They are ____ person in class.

Slide 6 - Question ouverte

Translate to English:
aanval

Slide 7 - Question ouverte

translate to dutch:
cloakrooms

Slide 8 - Question ouverte

Translate to English:
Ga zo door!

Slide 9 - Question ouverte

Learning Goal
What is the learning goal of today?
  • I can make a sentence with an adverb in English
  • Ik kan een zin met een bijwoord maken in het Engels

What do you know about the learning goal? 
Zij is altijd laat = ?

How are we going to reach the learning goal? 
  • You will follow an instruction (5 minutes)
  • You will work on the workbook exercises (20 min.)

Slide 10 - Diapositive

Adverbs - bijwoorden
Bijwoorden zijn woorden zoals waarschijnlijk / erg / altijd / normaal / nog steeds

Zij is altijd ziek.
Hij is waarschijnlijk ziek.
Wij zijn nog steeds ziek.

In het Engels kan dit ook met adverbs (probably / really / just / always / usually / still)

She is always sick.
He is probably sick.
We are still sick.

Slide 11 - Diapositive

Adverbs - bijwoorden
Je moet weten waar je een adverb in de zin plaatst.

Staat er in de zin  am / are / is / was / were, zet je de adverb na dit werkwoord:
He is already one of the world's best boxers
He's always late.

Staat er in de zin een ander werkwoord dan die boven zijn genoemd, zet je de adverb ervoor:
I still think he is your son.
The team probably played better without me.

Slide 12 - Diapositive

Put the adverb in the correct place in the sentence:

(always) A good defense is important.

Slide 13 - Question ouverte

Put the adverb in the correct place in the sentence:

(probably) Of everyone in here, I scored the highest.

Slide 14 - Question ouverte

Put the adverb in the correct place in the sentence:

(usually) Mrs Shell is the nicest teacher.

Slide 15 - Question ouverte

Put the adverb in the correct place in the sentence:

(never) I work hard enough to earn money.

Slide 16 - Question ouverte

Get to work!
  • Maak alle opdrachten t/m 18 helemaal af!

  • Bij vragen steek je je hand op in stilte. De docent komt je helpen. 

  • Je kijkt de gemaakte opdrachten na met het antwoordenboek. 

  • Als je helemaal klaar bent, doe je wat voor jezelf (lezen, tekenen, niet op mobiel...)

Slide 17 - Diapositive

EVALUATION
Make a sentence with the following adverbs:

  • really
  • always
  • very
  • never
  • usually
  • probably

Slide 18 - Diapositive