Quiz - Pluriforme samenleving H4

QUIZ PLURIFORME SAMENLEVING HAVO4

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

QUIZ PLURIFORME SAMENLEVING HAVO4

Slide 1 - Diapositive

Lezen: Paragraaf 4 - 
Werk en sociale mobiliteit
Maken: opdracht 1 t/ 10 (blz 153)
AAN DE SLAG!
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Wat betekent het woord pluriform
A
Mensen
B
Culturen
C
Nieuwkomers
D
Veelkleurig

Slide 3 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
1. Stampot eten hoort bij de dominante Nederlandse cultuur.
2. Een broodje kebab eten hoort bij de dominante Nederlandse cultuur.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 4 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Als je een baan hebt, gaat integreren moeilijker.
2. Sommige werkgevers discrimineren mensen met een migratie-achtergrond.
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 5 - Quiz

Soms ontstaan er spanningen tussen nieuwkomers en autochtone Nederlanders door een vooroordeel. Wat is hiervan een voorbeeld?

Als een Nederlandse autochtoon zegt:

A
“Die nieuwkomers zijn allemaal luie nietsnutten.”
B
“Kunnen die nieuwkomers niet in hun eigen land blijven?”
C
“Voor al die nieuwkomers is toch geen plaats.”
D
“Nieuwkomers hebben een andere cultuur.”

Slide 6 - Quiz

Bij integratie hoort dat Nederlanders:
A
andere subculturen afwijzen
B
hun eigen cultuur opgeven
C
hun eigen wetten aanpassen
D
andere culturen, gedachten en gewoonten accepteren

Slide 7 - Quiz

Integratie betekent dat nieuwkomers:
A
zich helemaal aanpassen aan de Nederlandse cultuur.
B
zich gedeeltelijk aanpassen aan de Nederlandse cultuur.
C
zich helemaal niet aanpassen aan de Nederlandse cultuur.
D
geen Nederlands hoeven te leren.

Slide 8 - Quiz

Verschillende waarden en normen kunnen zorgen voor … omdat nieuwkomers en Nederlanders elkaar niet begrijpen.
Welk woord is weggelaten?

A
gewoontes
B
integratie
C
spanningen
D
taalproblemen

Slide 9 - Quiz

Wat is een belangrijke voorwaarde voor integratie?
A
Dat iedereen zich houdt aan de basisafspraken van de Nederlandse samenleving.
B
Dat nieuwkomers alles van hun eigen cultuur vervangen door de dominante cultuur.
C
Dat mensen het vaker met elkaar eens zijn.
D
Dat het Suikerfeest een nationale feestdag wordt.

Slide 10 - Quiz

Emigreren is...
A
Op vakantie gaan
B
Naar een ander land verhuizen
C
Tijdelijk in een ander land wonen
D
De cultuur eigen maken

Slide 11 - Quiz

Gastarbeiders kwamen in de jaren ... naar Nederland om hier te ...
A
'60 en '70 / werken
B
'40 - '45 / wonen
C
'90 en '00 / wonen
D
'80 en '90 / werken

Slide 12 - Quiz

Bart trouwt met zijn Mexicaanse vriendin die hij op vakantie heeft leren kennen. Daarna gaat hij met haar in zijn huis in Zutphen wonen. Dit noem je:
A
een asielaanvraag
B
gezinshereniging
C
gezinsvorming
D
een gastarbeider

Slide 13 - Quiz

Een Turkse vrouw verhuist naar Nederland omdat haar man hier al jaren woont en werkt. Dat noem je:
A
een asielaanvraag.
B
gezinshereniging.
C
gezinsvorming.

Slide 14 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Mensen uit EU-landen mogen alleen met een verblijfsvergunning in Nederland werken.
2. Iedereen die in ons land komt werken, wordt opgevangen in een asielzoekerscentrum.

A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide onjuist
D
1 en 2 zijn beide juist

Slide 15 - Quiz

"Tineke zal wel naar het vmbo gaan, want haar vader is niet hoog opgeleid". Deze uitspraak is...
A
een vooroordeel
B
een stereotype
C
een bevestiging
D
discriminatie

Slide 16 - Quiz

Alle Surinamers komen altijd te laat.
Dit is...
A
Discriminatie
B
Stereotype
C
Racisme

Slide 17 - Quiz

Omlopen als je een paar mannen met motorhesjes ziet staan is een voorbeeld van...
A
Een vooroordeel
B
Een stereotype
C
Denken in hokjes
D
Discriminatie

Slide 18 - Quiz

"Nederlanders zijn gierig" is een voorbeeld van een...
A
Vooroordeel
B
Stereotype
C
Denken in hokjes
D
Discriminatie

Slide 19 - Quiz

Zijn de uitspraken een vooroordeel of stereotype?

1. “Twentenaren kun je niet verstaan.”
2. “Volgens mij slaan veel jongeren uit Twente in het weekend wel een kratje bier achterover.”
A
1 is een vooroordeel, 2 is een stereotype.
B
1 en 2 zijn vooroordelen.
C
1 is een stereotype, 2 is een vooroordeel.
D
1 en 2 zijn stereotypen.

Slide 20 - Quiz

Lezen: Paragraaf 6 - 
Uitdagingen verzorgingsstaat
Maken: opdracht 1 t/ 10 (blz 161)
AAN DE SLAG!
timer
10:00

Slide 21 - Diapositive

Planning
- Huiswerk nakijken
- Quiz over 6.1 t/m 6.4

Slide 22 - Diapositive







Antwoorden via je microfoon!

Slide 23 - Diapositive







Antwoorden via je microfoon!

Slide 24 - Diapositive







Antwoorden via je microfoon!

Slide 25 - Diapositive







Antwoorden via je microfoon!

Slide 26 - Diapositive







Antwoorden via je microfoon!

Slide 27 - Diapositive







Antwoorden via je microfoon!

Slide 28 - Diapositive