H8: Geen/niet

Geen/niet
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2BasisschoolGroep 5,6

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 5 min

Éléments de cette leçon

Geen/niet

Slide 1 - Diapositive

Geen of niet?
Het woord geen wordt gebruikt om een zelfstandig naamwoord met een onbepaald lidwoord (een) of zonder lidwoord (Ø) te ontkennen.
(The word geen is used to negate a noun with an indefinite article (een) or no article (Ø).)

Erik is Ø advocaat.                    Josh is geen advocaat. (Erik is a lawyer. Josh is not a lawyer.)
Erik heeft Ø kinderen.             Josh heeft geen kinderen. (Erik has children. Josh has no children.)
Erik spreekt Ø Nederlands.  Josh spreekt geen Nederlands. (Erik speaks Dutch. Josh doesn’t speak Dutch.)
Erik heeft een vrouw.              Josh heeft geen vrouw. (Erik has a wife. Josh has no wife.)

Slide 2 - Diapositive

Geen of niet?
Geen is always followed by a noun.
Geen means niet een (not one = none)
There can be an adjective in front of the noun. Then we still use geen.

Heb jij een fiets? --> Nee, ik heb geen fiets.
Vind je dit een mooie film? --> Nee, ik vind dit geen mooie film.
Heb jij een dure auto? --> Nee, ik heb geen dure auto.

Slide 3 - Diapositive

Geen of niet?
When using substance names, you always use geen
Substance names never use the article 'een': koffie, suiker, thee, zand, goud, zilver, hout, papier, etc. Je kunt niet vragen om een suiker of een papier.

Ik lust geen koffie.
Ik heb geen papier.
Ik heb geen thee meer in huis.

Slide 4 - Diapositive

Geen of niet?
The word niet is used to negate everything else.

This includes verbs, adjectives and adverbs, prepositional phrases, time expressions, nouns with definite articles (de, het), demonstrative pronouns (deze, die, dit, dat) and possessives, and the words er, daar and hier.

Slide 5 - Diapositive

Geen of niet?
Nee zeggen = ontkennen (denying) = niet
Often at the end of the sentence. It belongs to the verb.

Kom je morgen? --> Nee, morgen kom ik niet.
Koop je het boek? --> Nee, ik koop het boek niet.
Weet je de weg? --> Nee, ik weet de weg niet.

Slide 6 - Diapositive

Geen of niet?
Nee zeggen = ontkennen (denying) = niet
Used before an adjectives.

Heeft hij veel geld? --> Hij is niet rijk.
Werkt hij hard? --> Nee, hij werkt niet hard.

Slide 7 - Diapositive

Geen of niet?
Niet wordt gebruikt voor een woordgroep (for a group of words).

Ga je op vakantie? --> Nee, ik ga niet op vakantie.
Woon jij in Nederland? --> Nee, ik woon niet in Nederland.

Slide 8 - Diapositive

Erik heeft niet tijd.
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

Erik heeft geen tijd.
Tijd = noun zonder article, dus voor 'tijd' moet het woord 'geen' staan.

Slide 10 - Diapositive

Sanne gaat naar de yogales niet.
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quiz

Sanne gaat niet naar de yogales.
Niet komt voor voor de woordgroep.
The adverb niet precedes a prepositional phrase

Slide 12 - Diapositive

Peter maakt geen huiswerk
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quiz

Zin is correct!
Peter maakt geen huiswerk.
Geen komt voor het zelfstandig naamwoord (noun).
Ook heeft 'huiswerk' geen article.

Slide 14 - Diapositive

Karin heeft geen goede tennisschoenen.
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quiz

Zin is correct!
Karin heeft geen goede tennisschoenen.
Geen komt voor een noun (met adjectief).

Slide 16 - Diapositive

Erik is thuis niet.
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

Erik is niet thuis.
We want to emphasize that Erik is not at home.
Dus niet komt voor thuis.

Slide 18 - Diapositive