formatieve SO 1.1 t/m 1.6

SO hoofdstuk 1 (1.1 t/m 1.6)
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

SO hoofdstuk 1 (1.1 t/m 1.6)

Slide 1 - Diapositive

Wat is GEEN levenskenmerk?
A
Voeden
B
Praten
C
Bewegen
D
Uitscheiden

Slide 2 - Quiz

Hoe heet onderdeel 1?
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Vacuole
D
Cytoplasma

Slide 3 - Quiz

Er vindt celdeling plaats om spiercellen te maken. Is dit mitose of meiose
A
Mitose
B
Meiose

Slide 4 - Quiz

Laura bekijkt onder de microscoop haar eigen wangslijmvliescellen.
Welk onderdeel ontbreekt in deze cellen?
A
celkern
B
celmembraan
C
celwand
D
cytoplasma

Slide 5 - Quiz

Wat zorgt voor stevigheid in houtachtige planten?
A
De celwand
B
Celmembraan
C
De vacuole
D
De celwand en vacuole

Slide 6 - Quiz

Klik op de afbeelding om de tekst te lezen.

De informatie gaat over levenskenmerken van verschillende organismen, onder andere over voortplanting. Twee andere levenskenmerken zijn: uitscheiden en reageren op prikkels.

Gaat de informatie ook over deze andere levenskenmerken?
A
nee
B
alleen over uitscheiden
C
alleen over reageren op prikkels
D
over uitscheiden en reageren op prikkels

Slide 7 - Quiz

Wat zie je hier?
A
Een cel
B
Een weefsel
C
Een orgaan
D
Een orgaanstelsel

Slide 8 - Quiz

Er vindt celdeling plaats om zaadcellen te maken. Is dit mitose of meiose
A
Mitose
B
Meiose

Slide 9 - Quiz

Uit welk rijk komt het organisme waarvan dit een microscopische foto is?
A
Dierenrijk
B
Schimmelrijk
C
Bacterierijk
D
Plantenrijk

Slide 10 - Quiz

Groot








Klein
Organisme
Orgaanstelsel
Orgaan
Weefsel
Cellen

Slide 11 - Question de remorquage

Na de bevruchting vindt in de bevruchte eicel celdeling plaats. Is dit mitose of meiose
A
Mitose
B
Meiose

Slide 12 - Quiz

Het orgaan de armspier bestaat uit allemaal dezelfde cellen.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

- Dieren hebben veel verschillende ________
- Cellen van mensen hebben                                                 ____________ kenmerken als cellen van dieren.
-De __________  regelt alles wat er in de cel gebeurt.
-Een dierlijke cel bestaat voor een groot deel 
uit _____
-Om de cellen van dieren ligt een _________
Dezelfde 
Celmembraan 
Cytoplasma
Celkern 
Cellen 

Slide 14 - Question de remorquage

In welk van deze tekeningen wordt spierweefsel weergegeven?
A
R
B
S
C
T

Slide 15 - Quiz

Dierlijke cel
Plantencel

Slide 16 - Question de remorquage

Planten-
cel
Dierlijke cel
Bladgroenkorrels
Alleen celmembraan, geen celwand

Slide 17 - Question de remorquage

Alle cellen bestaan uit organen
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

Wat staat op volgorde van groot naar klein?
A
weefsels, organen, organisme, cellen
B
organisme, organen, weefsels, cellen
C
organisme, cellen, weefsels, organen
D
organisme, weefsels, cellen, organen

Slide 19 - Quiz

Cellen uit verschillende organen behoren tot hetzelfde weefsel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Cellen zijn de bouwstenen van de organen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

Bij de mens bevatten lichaamscellen 46 chromosomen. In welk orgaan of welke organen worden cellen geproduceerd die 23 chromosomen bevatten?
A
Alleen in orgaan 5
B
Alleen in de organen 6 en 7
C
Alleen in de organen 2, 6, 7,
D
Alleen in orgaan 7

Slide 22 - Quiz