Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Herhaling/voorbereiding
Hoofdstuk 3 en 4
Lezen
Woordenschat
Slide 1 - Diapositive
H3 Lezen en Woordenschat
Slide 2 - Diapositive
Verzin een zin waarin je een signaalwoord voor opsomming gebruikt.
timer
1:00
Slide 3 - Question ouverte
Verzin een zin waarin je een signaalwoord voor voorbeeld gebruikt.
timer
1:00
Slide 4 - Question ouverte
Verzin een zin waarin je een signaalwoord voor conclusie gebruikt.
timer
0:45
Slide 5 - Question ouverte
Welke 4 taaltrucjes kan een schrijver gebruiken om de tekst afwisselender te maken?
timer
0:55
Slide 6 - Question ouverte
Maak een zin waarin je gebruik maakt van een overdrijving.
Slide 7 - Question ouverte
Maak een zin waarin je gebruik maakt van figuurlijk taalgebruik.
Slide 8 - Question ouverte
H4 Lezen en Woordenschat
Slide 9 - Diapositive
Aan welke drie dingen kun je zien of een tekst betrouwbaar is?
Slide 10 - Question ouverte
Welk woord vul je in de op de plek van de cijfers? De bron Een bron moet bij voorkeur 1... zijn en dus niet te lang geleden zijn verschenen. Dat kun je aan de 2... zien. (hier staat wanneer de tekst is geschreven)
timer
0:45
timer
0:45
Slide 11 - Question ouverte
Welk woord vul je in de op de plek van de cijfers? De schrijver Een schrijver is 1...als hij zich uitgebreid in het 2... heeft verdiept.
timer
0:45
Slide 12 - Question ouverte
Welk woord vul je in de op de plek van de cijfers? Het doel van de tekst Een tekst is 1.. als die alleen maar 2... geeft. Een tekst is partijdig als die ergens 3... voor maakt.
timer
0:45
Slide 13 - Question ouverte
Bij welk woord zoek je de betekenis van het woord, dat tussen haakjes staat, in het woordenboek? De (indringer) kwam ongevraagd het huis binnen.
Slide 14 - Question ouverte
Bij welk woord zoek je de betekenis van het woord, dat tussen haakjes staat, in het woordenboek? Het verhaal was al twintig keer (verteld).