LJ2, Herhaling grammatica

Welkom!
  • Log alvast in op LessonUp, de code staat linksonder. 
  • Doel van deze les: herhalen en oefenen met ZWW en HWW en herhaling van het bijwoord.
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom!
  • Log alvast in op LessonUp, de code staat linksonder. 
  • Doel van deze les: herhalen en oefenen met ZWW en HWW en herhaling van het bijwoord.

Slide 1 - Diapositive

Wat is het hulpwerkwoord in de volgende zin:
Hij gaat vandaag opereren.
A
gaat
B
opereren
C
gaat en opereren
D
hij gaat

Slide 2 - Quiz

Hoe kom je erachter wat een HWW en wat een ZWW is.
A
Je doet daarvoor de zinsdeelproef.
B
Je doet daarvoor de tijdproef.
C
Je doet daarvoor de weglaatproef.
D
Je doet daarvoor de getalproef.

Slide 3 - Quiz

Wat is het zelfstandig werkwoord uit de volgende zin?
Mirjam werkt vandaag thuis.
A
Mirjam
B
werkt
C
Mirjam werkt
D
vandaag

Slide 4 - Quiz

Wat is het ZWW in deze zin:
Thijs heeft zijn fiets moeten laten repareren.
A
heeft
B
moeten
C
laten
D
repareren

Slide 5 - Quiz

Wat is/zijn de HWW in deze zin:
Erik heeft de auto niet willen poetsen.
A
heeft willen poetsen
B
heeft
C
heeft willen
D
willen poetsen

Slide 6 - Quiz

Het bijwoord
  • Het bijwoord is een woordsoort, net als het bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, werkwoord etc. 
  • Het bijwoord lijkt op het bijvoeglijk naamwoord, omdat het extra informatie geeft. 
  • Het lelijke eendje-> lelijke geeft extra info over het eendje (ZN) -> BN
  • Hij werkt slordig ->  slordig geeft extra info over werken (WW) -> BW

Slide 7 - Diapositive

Bijwoord
Het bijwoord geeft informatie over woorden die GEEN zelfstandig naamwoord zijn. Het zegt iets over:
- Het gezegde (mijn moeder werkt HARD)
- De hele zin (Mijn broertje gaat NOOIT uit)
- Een ander bijvoeglijk naamwoord (Dat is een HEEL mooie auto)
- Een ander bijwoord (Zij drinkt HEEL graag muntthee.

Veelvoorkomende bijwoorden zijn: altijd, plotseling, soms, even, overal, waar, hoe, nog, ook, wel, toch, eigenlijk, niet, nooit, misschien, helaas, hopelijk. 

Slide 8 - Diapositive

Verschillen
Een bijvoeglijk naamwoord (BN):
- hoort bij een zelfstandig naamwoord (ZN);
- kan van vorm veranderen; het visje is LIEF/het LIEVE visje

Een bijwoord (BW):
- hoort juist NIET bij een zelfstandig naamwoord (ZN);
- Verandert nooit van vorm. 

Slide 9 - Diapositive

Wat is het bijwoord in de zin:
Die aardige jongen verveelt zich nooit.
A
Nooit
B
Verveelt
C
aardige
D
aardige en nooit

Slide 10 - Quiz

Wat is het bijwoord in de volgende zin:
Altijd als hij gaat spelen, regent het.
A
spelen
B
hij
C
regent
D
altijd

Slide 11 - Quiz

Wat is het bijwoord:
Je hebt daar erg grote porties
A
erg grote
B
erg
C
grote
D
porties

Slide 12 - Quiz

Die goede speler kan goed schaken.
A
goede = bijwoord goed = bijwoord
B
goede = bijwoord goed = bijvoeglijk nw.
C
goede = bijvoeglijk nw. goed = bijwoord
D
goede = bijvoeglijk nw. goed = bijvoeglijk nw.

Slide 13 - Quiz

Ik wens je een heel fijne vakantie.
A
fijne is een bijwoord
B
fijne is geen bijwoord

Slide 14 - Quiz

Aan de slag
- Kijk in de planner, ga verder waar je gebleven bent. 
- Ben je klaar, stuur een foto als je in je schrift hebt gewerkt. 

Slide 15 - Diapositive