1e keer: Waarschuwing --> Maximaal 2 namen op het bord
2e keer: Kleine schrijfopdracht in kabinet --> Max. 2 keer
3e keer: Eruit, naar Loket 21
Nooit!
Geluid uit telefoons / Oordopjes in Gooien Eten/drinken
Mutsen op / Jassen aan / Tassen op tafel
1 / 54
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
Cette leçon contient 54 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Regels van orde
1e keer: Waarschuwing --> Maximaal 2 namen op het bord
2e keer: Kleine schrijfopdracht in kabinet --> Max. 2 keer
3e keer: Eruit, naar Loket 21
Nooit!
Geluid uit telefoons / Oordopjes in Gooien Eten/drinken
Mutsen op / Jassen aan / Tassen op tafel
Slide 1 - Diapositive
Pak je spullen:
Slide 2 - Diapositive
Vandaag
Presentaties bij Posters
7 Presentaties à max. 5 min. Tops & Tips uit de zaal
Oefentoets beginnen, thuis verder
Slide 3 - Diapositive
Presenteren
Hang poster op & Presenteer 3 tot 5 min. (geen plakband op bord --> magneetjes)
Eindig met de vraag of het duidelijk is. Beantwoord 1 of 2 vragen.
Publiek geeft eerst 'Tops' dan Tips.
Ik beoordeel op houding, interactie en helderheid (dus niet op inhoud)
Slide 4 - Diapositive
Presenteren
Publiek & Interactie - Richt je op je publiek Sta stevig en ontspannen. Jij bent de baas. Kijk ze aan. Lees dus niet voor. Zorg dat ze het begrijpen en leuk/interessant vinden.
Iedereen zegt iets Iedereen uit je groepje zegt iets. B.v.: 1. Interesse en onderzoeksvraag; 2. Methode & Uitvoering; 3. Resultaten & Conclusie.
Publiek & Interactie - Richt je op je publiek Eindig met de vraag of het duidelijk is. Beantwoord 1 of 2 vragen.
Slide 5 - Diapositive
Zelfstandig werken
10 minuten in stilte, daarna fluisterend overleggen
Oefentoets blz. 174
Huiswerk:
Oefentoets: Maak vraag 1 t/m 12
timer
10:00
Slide 6 - Diapositive
Regels van orde
1e keer: Waarschuwing --> Maximaal 2 namen op het bord
2e keer: Kleine schrijfopdracht in kabinet --> Max. 2 keer
3e keer: Eruit, naar Loket 21
Nooit!
Geluid uit telefoons / Oordopjes in Gooien Eten/drinken
Mutsen op / Jassen aan / Tassen op tafel
Slide 7 - Diapositive
Pak je spullen:
Welkom
Slide 8 - Diapositive
Vandaag
Oefenen voor toets
4 Presentaties à max. 3 min.
Oefentoets nabespreken
Quiz H.5
Slide 9 - Diapositive
Presenteren
Iedereen hangt eerst poster op (geen plakband op bord --> magneetjes)
Ga bij je poster staan
Eén voor één presentie van groepje 3 min. presentatie + 2 min. nabespreking
Geef je klasgenoten de aandacht en stilte die ze verdienen!
Slide 10 - Diapositive
Presenteren
Publiek & Interactie - Richt je op je publiek Sta stevig en ontspannen. Jij bent de baas. Kijk ze aan. Lees dus niet voor. Zorg dat ze het begrijpen en leuk/interessant vinden.
Iedereen zegt iets Iedereen uit je groepje zegt iets.
Eindig met de vraag of het duidelijk is. Beantwoord 1 of 2 vragen.
Tops & Tips: 1 compliment uit de zaal + 1 tip uit de zaal + Top&Tip van mij Ik beoordeel op houding, interactie en helderheid (dus niet op inhoud)
Slide 11 - Diapositive
Zelfstandig werken
10 minuten in stilte, daarna fluisterend overleggen
Oefentoets blz. 174
Huiswerk:
Oefentoets: Maak vraag 1 t/m 12
timer
10:00
Slide 12 - Diapositive
Pak je spullen:
Slide 13 - Diapositive
Pak je spullen:
Welkom
Slide 14 - Diapositive
Vandaag
Oefentoets + Grote Quiz
Oefentoets: Nakijken 1 t/m 12: Thuis gemaakt!
Oefentoets maken t/m 20
Grote Quiz bij H.5 (h3b van slide 21)
Slide 15 - Diapositive
Regels van orde
1e keer: Waarschuwing --> Maximaal 2 namen op het bord
2e keer: Kleine schrijfopdracht in kabinet --> Max. 2 keer
3e keer: Eruit, naar Loket 21
Nooit!
Geluid uit telefoons / Oordopjes in Gooien Eten/drinken
Mutsen op / Jassen aan / Tassen op tafel
Slide 16 - Diapositive
Zelfstandig werken
5 minuten in stilte, daarna fluisterend overleggen
Oefentoets blz. 176
Maak vraag 1 t/m 12 --> Huiswerk
timer
10:00
Slide 17 - Diapositive
Pak je spullen:
Slide 18 - Diapositive
Vandaag
Oefenen voor toets
Hints voor de toets
Oefentoets nabespreken
Zelf studeren
Vragen stellen
Quiz H.5
Slide 19 - Diapositive
In de kop van een ongebruikte lucifer vinden we:
A
warmte
B
chemische energie
C
kernenergie
D
stralingsenergie
Slide 20 - Quiz
η =
η =
8%
18%
20%
26%
74%
80%
Slide 21 - Question de remorquage
Hieronder zie je de 4 kenmerken van de energie transitie waarmee overgaan op een duurzaam energienetwerk. Welk van deze vier kenmerken hoort bij: Je huis beter isoleren?
A
energie lokaal produceren
B
gebruik van energie beperken
C
energie opslaan
D
fossiele brandstoffen vervangen
Slide 22 - Quiz
100 MJ is gelijk aan:
A
10.000 kJ
B
10⁶ J
C
10⁸ J
D
1 GJ
Slide 23 - Quiz
Bij het duwen van de rijdende stoel wordt de arbeid van de spierkracht omgezet in:
A
Snelheid
B
Beweging
C
Verplaatsing
D
Bewegingsenergie
Slide 24 - Quiz
30.000 kW =
A
10⁷ W
B
30*10⁷ W
C
30 GW
D
30 MW
Slide 25 - Quiz
De zon geldt als een duurzame energiebron. Wat maakt een bron duurzaam?
A
De bron raakt nooit op
B
Je hebt geen fabriek nodig om de bron te gebruiken
C
Je kan het gebruiken voor verwarming en elektriciteit
D
Er ontstaat geen CO₂ bij het gebruik
Slide 26 - Quiz
Wat is energie?
Slide 27 - Question ouverte
1 l =
één liter =
A
1 cm * 1 cm * 1 cm
B
1 dm * 1 dm * 1 dm
C
1 m * 1 m * 1 m
D
10 cm * 10 cm * 10 cm
Slide 28 - Quiz
De eenheid van Arbeid en dus ook van Energie is:
A
Ns (Newtonseconde)
B
Nm (Newtonmeter)
C
J (Joule)
D
N (Newton)
Slide 29 - Quiz
In de benzinemotor van een auto vinden de volgende energie-omzettingen plaats:
A
chemische energie → bewegingsenergie + warmte
B
chemische energie → bewegingsenergie + zwaarte-energie
C
zwaarte-energie → bewegingsenergie + warmte
D
bewegingsenergie → zwaarte-energie + warmte
Slide 30 - Quiz
In je kamer staat een lamp met daarin een gloeilamp. Deze gloeilamp zet van elke 150 J die aangevoerd wordt 10 J om naar licht, de rest wordt omgezet naar warmte. Wat is het rendement van de gloeilamp?
A
15%
B
6,67%
C
3,33%
D
50%
Slide 31 - Quiz
Koeltoren
Chemische energie
Warmte-energie
Bewegings-energie
Elektrische Energie
Kern-energie
Waterkracht-energie
Wind-energie
Slide 32 - Question de remorquage
Hoeveel energie verbruikt een radio van 110W, die 30 seconden aan staat?
A
3300 J
B
1100 J
C
3300 W
D
1100 kWh
Slide 33 - Quiz
Zet de juiste energievormen in de pijlen.
Chemische energie
Elektrische energie
Warmte
Stralings energie
Bewegings energie
Zwaarte energie
Magnetische energie
Slide 34 - Question de remorquage
Een vermogen van 1 Watt, oftwel: P = 1 W, betekent een energieverbruik van?
A
1 J *s (Joule-seconde)
B
1 J (Joule)
C
1 kWh (kiloWattUur)
D
1 J / s (Joule per sec.)
Slide 35 - Quiz
Zet de juiste energievormen in de pijlen.
Chemische energie
Elektrische energie
Thermische energie
Stralings energie
Bewegings energie
Zwaarte energie
Magnetisch energie
Slide 36 - Question de remorquage
Een koelkast verbruikt per dag 0,6 kWh. Wat kost het om deze koelkast een heel jaar aan te laten staan.
A
Kosten: 0.6kWh x €0.25 = €0.15
B
Kosten: 0.6kWh x €0.25 --> €0.15 x 365 = €54,75
C
Kosten: 0.6kWh / €0.25 = €2.40
D
Kosten = 0.6kWh / €0.25 --> €2.40 x 365 = €876
Slide 37 - Quiz
waar staat het energie verbruik per jaar vermeldt?
waar staat het water verbruik per jaar vermeldt.
waar staat de energieklasse vermeldt?
waar staat de leverancier vermeldt?
Slide 38 - Question de remorquage
Een auto verbruikt op een ritje 450 MJ.
Hoeveel kWh is dit? (hint: 1 kWh = 3,6 * 10⁶ J leer deze uit je hoofd)
A
125 kWh
B
125 * 10³ kWh
C
0,008 kWh
D
8 kWh
Slide 39 - Quiz
Een kWh (kilowattuur) is een eenheid voor energie, net als de J (joule). Hoeveel J is 1 kWh?
A
1 kWh = 10⁶ J
B
1 kWh = 3600 J
C
1 kWh = 1 / 3600.000
D
1 kWh = 3,6 * 10⁶ J
Slide 40 - Quiz
Een lege accu wordt opgeladen. Hiervoor is 700 J elektrische energie nodig. De accu wordt daarna aangesloten op een lampje. Als de accu weer leeg is, heeft hij 500 J elektrische energie aan het lampje gegeven. De hoeveelheid warmte die tijdens het opladen en ontladen ontwikkeld is, is dan:
A
Q = 200 J
B
Q = 500 J
C
Q = 700 J
D
Q = 1200 J
Slide 41 - Quiz
Op een stofzuiger staat dat het vermogen 750 W is. Dit getal geeft aan hoeveel elektrische energie:
A
de stofzuiger verbruikt heeft.
B
de stofzuiger per keer stofzuigen verbruikt.
C
per seconde in bewegings-energie wordt omgezet.
D
de stofzuiger per seconde gebruikt.
Slide 42 - Quiz
Je koopt een wasmachine met energielabel G. Dit is een:
A
milieu zuinige wasmachine
B
erg vervuilende wasmachine
C
een goedkope wasmachine
D
een dure wasmachine
Slide 43 - Quiz
Op een ritje van huis naar het KWC verbrandt mijn auto 28 MJ aan bezine. Hoeveel liter is dat? (gebruik blz. 157)
A
0,00085
B
0,92
C
1,18
D
0,85
Slide 44 - Quiz
Een gloeilamp zet in 600 seconde 60.000 J elektrische energie om in warmte en stralingsenergie. Het totale vermogen van deze gloeilamp is:
A
60 W
B
100 W
C
1000 W
D
6000 W
Slide 45 - Quiz
De kachel in een huis heeft een rendement van 60%. Er is 4*10¹⁰ J per jaar nodig om het huis te verwarmen. Hoeveel m³ aardgas is er nodig? gebruik blz. 157 in het boek
A
750 m³
B
750*10⁶ m³
C
1250 m³
D
2083 m³
Slide 46 - Quiz
Een liftmotor ontvangt een elektrisch vermogen van 1500 W. Door de liftcabine op te hijsen in een tijd van 20 seconden verricht de motor een nuttige arbeid van 7500 J. Het rendement van deze liftmotor is:
Slide 47 - Question ouverte
Een gloeilamp van 100 W produceert 5 W aan zichtbaar licht. Het rendement van deze gloeilamp is:
Slide 48 - Question ouverte
De drie manieren waarop warmtetransport kan plaatsvinden zijn:
A
geleiding, straling en verbranding.
B
stroming, verbranding en isolatie.
C
verbranding, geleiding en isolatie.
D
stroming, geleiding en straling.
Slide 49 - Quiz
Je pakt een kartonnen pak melk en een blikje limonade uit de koelkast. Het blikje voelt het koudst aan. Dit komt doordat:
A
blik een betere warmtegeleider is dan karton.
B
karton een betere warmtegeleider is dan blik.
C
karton niet zo koud kan worden als blik.
D
blik meer warmte uitstraalt dan karton.
Slide 50 - Quiz
De zon is een bron van stralingsenergie. Hoe kunnen we ons isoleren tegen deze straling?
Slide 51 - Question ouverte
Bekijk de volgende feiten: 1. Als een hond het warm heeft, hangt zijn tong uit zijn bek. 2. De ruimte tussen dubbel vensterglas is gevuld met lucht. 3. Jonge vogels zijn gehuld in donsveertjes.
Toepassingen van lucht als warmte-isolator herken je bij:
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
1, 2 en 3
Slide 52 - Quiz
De soortelijke warmte van ijzer bedraagt 0,5 J/ g*C. Aan een blokje ijzer van 50 gram wordt 125 J warmte toegevoegd. Hoeveel graden Celsius stijgt de temperatuur van het blokje?
A
0,20 graden Celsius
B
0,80 graden Celsius
C
1,25 graden Celsius
D
5 graden Celsius
Slide 53 - Quiz
Een bekerglas met 100 gram water koelt af van 90 tot 60 graden Celcius. De soortelijke warmte van het water is 4,2 J/g*C. Bij het afkoelen verliest het water aan warmte: