Lesson 12: hulpww + herhaling toetsweek

English
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

English

Slide 1 - Diapositive

Goals
Last lesson we learned the difference between Past Simple and Past Continuous
This lesson we are going to practise all the tenses for the testweek! 

Slide 2 - Diapositive

Check homework
Maak de rest van de handout af die je in de les gekregen hebt als je deze nog niet gemaakt hebt.
Learn: kijk in de planner van Itslearning, daar staan alle uitlegvideo's/oefenmateriaal/Quizlet links

Slide 3 - Diapositive

Modal Verbs



Slide 4 - Diapositive

Modal verbs

Slide 5 - Diapositive

What are modals?
timer
0:30
A
Koppelwerkwoorden: to be, to grow, to turn, to appear, to feel
B
Werkwoorden: to see, to listen, to know, to write, to go.
C
Hulpwerkwoorden: must can, could, may, might, shall, have to, should, will, would
D
Zelfstandige naamwoorden: table, computer, school

Slide 6 - Quiz

Grammar: Modal Verbs (1)
You should exercise to get more energy.
You must get some rest and not worry too much.
You have to take a break and listen to the doctor.

should / must / have to => modal verbs = hulpwerkwoorden.
-veranderen niet van vorm (m.u.v. have to > has to)
- na modal verbs komt het hele werkwoord


Slide 7 - Diapositive

Het makkelijkst is om de vertalingen te leren: 

Can:  Kunnen, mogen
Could: Konden, mochten 
Should: zou eigenlijk moeten 
Shouldn't: zou eigenlijk niet moeten 
May: Misschien gebeuren, mogen 
Might: Heel misschien gebeuren
Must: Moeten  
Mustn't: niet mogen 

Slide 8 - Diapositive

Can, could, may
Can = kunnen
Could = zou kunnen (en beleefde vragen)
"I can't come to your party" & "Could you help me out?"

May = mogen 
"You may come to my party."

Slide 9 - Diapositive

Have to & should
Have to wordt gebruikt om aan te geven dat iemand iets moet doen. Het is dan verplicht.

Should wordt gebruikt om iemand advies te geven wanneer het niet verplicht is. Je zegt dan dus dat het goed/verstandig is om iets op een bepaalde manier te doen.

Slide 10 - Diapositive

Must

Must gebruik je wanneer de spreker zelf vindt dat iets gedaan moet worden, naar hun eigen mening. 

Ook gebruik je must wanneer je iemand iets sterk wilt aanraden, maar het geen verplichting is.

Slide 11 - Diapositive

Can & Could
1. Als je wilt zeggen dat iemand iets kan kun je can.
2. Als je praat over vaardigheden dan gebruik je can, cannot en can't
3. Als je wilt zeggen dat iemand in staat is om iets te doen bijvoorbeeld naar een feestje gaan.
4. Als je can in de verleden tijd zet, dan krijg je could.
5. Als je  could  gebruikt in vragen, dan is dat beleefder dan can.

Slide 12 - Diapositive

May vs might
1. may / might + hele werkwoord om toestemming te vragen of zeggen dat iets niet is toegestaan. 'may' is mogen en 'might' is zou mogen.

2. May / Might + Hele werkwoord kunnen ook gebruikt worden om te zeggen dat iets mogelijk gaat gebeuren. Hierbij is might minder waarschijnlijk 

Slide 13 - Diapositive

Needn,t  to
1. Dat je iets niet hoeft te doen.
2. Deze komt nauwelijks voor.
3. In positieve zin need to, betekent het nodig zijn van.

Slide 14 - Diapositive

Drag the modals into the box
Modal verbs
walk
can
should
like
would
take
could
advise
will
may
have

Slide 15 - Question de remorquage

Nothing. This ... be nothing to a love like what
we got.
A
should
B
must
C
has to
D
have to

Slide 16 - Quiz

But sorry paps you'll just ... wait
A
should
B
must
C
has to
D
have to

Slide 17 - Quiz

... I stay or ... I go?
A
should
B
must
C
has to
D
have to

Slide 18 - Quiz

If you like it then you ... ... put a ring on it.
A
must have
B
should have
C
mustn't have
D
shouldn't have

Slide 19 - Quiz

There ... ... an angel playing with your heart
A
could be
B
should be
C
has to be
D
must be

Slide 20 - Quiz

I ... ... ... you flowers and held your hand?
... ... given you all my hours when I
had the chance.
A
should have bought/ must have
B
could have bought /should have
C
should have bought/ should have
D
must buy / should have

Slide 21 - Quiz

You look tired, you .......... get more sleep
A
must
B
can
C
should
D
might

Slide 22 - Quiz

You .............. smoke here, the sign says it's not allowed
A
shouldn't
B
can't
C
might
D
may

Slide 23 - Quiz

He ...................... come to the party with us but I seriously doubt it.
A
may
B
might
C
should
D
can

Slide 24 - Quiz

Excuse me, ................ I please borrow a pen?
A
Can
B
May
C
Could
D
Should

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Lien

Homework
Do: maak het werkblad dat uitgedeeld is
Learn: kijk in de planner van Itslearning, daar staan alle uitlegvideo's/oefenmateriaal/Quizlet links. Leer voor de toetsweek! Denk ook aan de aantekeningen in je schrift!

Slide 27 - Diapositive