Persoonlijk voornaamwoord in de 1e, 3e en 4e naamval

Het persoonlijk voornaamwoord
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Het persoonlijk voornaamwoord

Slide 1 - Diapositive

Eerst even herhalen:
Wat weet je nog van de naamvallen?

Slide 2 - Diapositive

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 3 - Quiz

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Quiz

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quiz

Naamvallen zijn dus eigenlijk gewoon:
A
werkwoorden
B
zinsdelen
C
zelfstandige naamwoorden
D
persoonlijke voornaamwoorden

Slide 6 - Quiz

nog een keer:
Naamvallen zijn eigenlijk ' gewoon'  zinsdelen:
1ste naamval = het onderwerp
3de naamval = het meewerkend voorwerp
4de naamval = het lijdend voorwerp

Slide 7 - Diapositive

Weet je nog hoe we de zinsdelen in een zin vinden?

gezegde?
onderwerp?
lijdend voorwerp?
meewerkend voorwerp?

Slide 8 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoorden
Wat zijn dat ook alweer en ken je ze nog?

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Slide 11 - Diapositive


Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je 'Sonja' vervangen?
A
er
B
sie
C
es

Slide 12 - Quiz


Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je ' das Fahrrad' vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D

Slide 13 - Quiz


Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je ' der Junge' vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive


Der Mann hat ……..(haar) ein Geschenk gegeben
A
sie
B
ihr
C
ihnen

Slide 17 - Quiz


..... (ik) liebe Deutsch!
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 18 - Quiz

Wer hat ..... (jullie) gestern so viel Hausaufgaben gegeben? Das war Frau Schmidt.
A
ihr
B
euch
C
ihnen

Slide 19 - Quiz

Meine Mutter tanzt gern.
..... (zij) tanzt jeden Tag!
A
sie
B
ihr
C
Ihnen

Slide 20 - Quiz


Ich kaufe für …….. (hem) ein T-Shirt
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 21 - Quiz


Willst du heute Abend mit ..... (mij) essen?
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 22 - Quiz


Das ist mein Vater. Kennst du ...... (hem)?
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 23 - Quiz


Der Krankenwagen ist nach ..... (u) unterwegs.
A
Sie
B
Ihr
C
Ihnen

Slide 24 - Quiz


Ich kaufe für …….. (hem) ein T-Shirt
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 25 - Quiz


Ohne ..... (jou) kann ich nicht leben!
A
du
B
dir
C
dich

Slide 26 - Quiz


Was hat er .... (jou) gegeben?
A
du
B
dir
C
dich

Slide 27 - Quiz

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het 
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 1e naamval
timer
2:00
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 28 - Question de remorquage

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
timer
2:00
u
haar
hem
het
jou
ons
jullie
hen
mij
Sie
uns
ihn
euch
dich
sie
es
sie
mich

Slide 29 - Question de remorquage

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval
timer
2:00
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 30 - Question de remorquage

Ergänze die fehlenden Wörter.
Wer ist (na u) an der Reihe?

Slide 31 - Question ouverte

Ergänze die fehlenden Wörter.
Mach dir keine Sorgen (om mij).

Slide 32 - Question ouverte

Ergänze die fehlenden Wörter.
(Tegen haar) hast du keine Chance.

Slide 33 - Question ouverte

Ergänze die fehlenden Wörter.
Wann hast du dich (met hem) verabredet(=afgesproken)?

Slide 34 - Question ouverte

Ergänze die fehlenden Wörter.
Wir beginnen das Treffen nicht (zonder u).

Slide 35 - Question ouverte

Ergänze die fehlenden Wörter.
Das Treffen kann doch (bij mij) stattfinden(=plaatsvinden)?

Slide 36 - Question ouverte

Ergänze die fehlenden Wörter.
Ich komme nach der Geburtstagsfeier gleich (naar hen).

Slide 37 - Question ouverte

Ergänze die fehlenden Wörter.
(Door jou) habe ich erfahren, dass Marie morgen auch dabei ist.

Slide 38 - Question ouverte