Les 2 veel voorkomende fouten etc (page 4-5-6)

Schrijfvaardigheid les 2
veel voorkomende fouten
fouten in woordbetekenis
grammaticale fouten 

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Schrijfvaardigheid les 2
veel voorkomende fouten
fouten in woordbetekenis
grammaticale fouten 

Slide 1 - Diapositive

Fout Engels


Englisch
i
I’am
bleu
Londen
suprised
adress

Goed Engels
 
English
I (altijd met HOOFDLETTER)
I am of I’m
blue
London
surprised
address

Slide 2 - Diapositive

Spreektaal 
Gonna
Wanna
Ain’t
Cuz/Cause
Y’all

Schrijftaal
Going to
Want to
Aren’t
Because
Everyone / all of you

Slide 3 - Diapositive

Snapchat-taal 
U
Greetz/greets
Brb
HC
GG
CU
How RU
TX4

Schrijftaal
You
Best wishes, love, yours, kind regards, etc.
I will be right back
High Class
Good Game
See you
How are you
Thanks for

Slide 4 - Diapositive

Fouten in woordbetekenis 
Verwarring 
betekenis/voorbeelden
know
weten/kennen
now
nu
no
nee/geen niet

Slide 5 - Diapositive

Verwarring 
betekenis/voorbeelden
with
met
white
wit
withe
bestaat niet
whit
bestaat niet

Slide 6 - Diapositive

Verwarring 
betekenis/voorbeelden
which
welke
wish
wens
witch
heks
wich
bestaat niet

Slide 7 - Diapositive

Verwarring 
betekenis/voorbeelden
your
jouw
you're
jij bent (you are)
yours
van jullie 

Slide 8 - Diapositive

Verwarring 
betekenis/voorbeelden
They’re
Zij zijn
Their
Hun
Theirs
(Die) van hen
There
Daar

Slide 9 - Diapositive

voor meer voorbeelden kijk in je boekje

Slide 10 - Diapositive

Basic punctuation
Start every sentence with a capital and finish with a point.

Restrict your comma use. Only use comma's when adding extra information to a sentence:

I love vanilla ice cream, but my brother prefers chocolate.

More information here:

Slide 11 - Diapositive

WO = Word order




When writing always stick to the following word order:


Subject - Verb - Object - Place - Time

He - walks - his dog - in the park - every morning.

Slide 12 - Diapositive

Never write "u"... always write "you"
My favourite subject is French because
u don’t have to do much.
My favourite subject is French because
you don’t have to do much.

Slide 13 - Diapositive

it's ≠ its

it's = it is

its = zijn/haar
The dog is
wagging its tail.


My favourite subject is music because its fun.


My favourite subject is music because it's fun.



Slide 14 - Diapositive

to ≠ too ≠ two

to = naar
I'm going to Spain.

too = ook/te
This is too much!
I want some help too.

two = 2


I always hand in my
homework to late.


I always hand in my
homework too late.

Slide 15 - Diapositive

Most common mistakes
A or An
-A en an zijn het onbepaald lidwoord ‘een’.
- A staat voor een woord dat in de uitspraak met een medeklinker begint:
A book (een boek) – A university (een universiteit) – a house (een huis)
- An staat voor een woord dat in de uitspraak met een klinker begint:
An orange (een sinaasappel) – An hour (een uur)

Slide 16 - Diapositive

Than or Then?
Than = Dan
Use to make comparisons (vergelijkingen)

- My computer is more expensive than yours.

Then
No comparison? Use then!
(meestal te maken met TIJD)

- Then(toen) he said: ‘No way’.

Slide 17 - Diapositive

less vs few
less--> ontelbare woorden
few --> telbare woorden

steeds minder --> less and less of fewer and fewer

Slide 18 - Diapositive

Genitive 
's
bij personen(enkelv), plaats(geen naam gebouw), tijd, namen
The boy's bike.
We'll got to Peter's.
It's an hour's walk.
James's girlfriend
This is New York's most famous building
s'
bij meervoud -s
bij klassieke oudheid (namen)
The boys' bikes.
A three hours' drive.
Socrates' idea
of
bij zaken, hoeveelheden, aardrijkskundige namen
the brakes of a bike
a cup of coffee
the city of New York

Slide 19 - Diapositive

meervoud
Discos, taxis, pianos, babies, cafés, knives, etc.

Slide 20 - Diapositive

vraagzinnen
Vragende zinnen starten met hulpwerkwoord.
Do you always…? Was he a happy man

Slide 21 - Diapositive

plaats hulpwerkwoorden
Just, often, sometimes, already etc. tussen hulpwerkwoord en hoofdwerkwoord in zetten.
I have just done the dishes. We have also gone home. He has already given me a present. 

Slide 22 - Diapositive

Bijwoord zegt iets van het werkwoord,
zet –ly achter het bijv.naamw.
Good-well
Fast, very, blijven hetzelfde

She sings beautifully. (zegt iets over zingen)
Careful = carefully
Well done!
He drives fast. He is very fast.


Slide 23 - Diapositive

an vs a
An – volgende woord begint met een klinkerklank
A – volgende woord begint met een medeklinkerklank
An hour, an ice-cream, an onion.
A uniform, a boy, a house.

Slide 24 - Diapositive

much vs many
Much (= veel): enkelvoud, ontelbaar
Many (= veel): meervoud, telbaar
Much water, much money
Many people, many players


Slide 25 - Diapositive