10. Vermogen

10. Vermogen
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

10. Vermogen

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Vermogen
Elektriciteit is het stromen van elektronen. De energie van de stroom van elektronen kun je gebruiken om apparaten te laten werken net zoals je een waterrad kunt laten werken op de stroming van de rivier. Wat het water van de rivier kan, hangt af van de hoeveelheid water en het hoogteverschil in de rivier. Wat je met elektriciteit kan, hangt af van de stroomsterkte en de spanning. Deze bepalen het vermogen van de elektriciteit.

Slide 3 - Diapositive

Omzetten energie
Elektrische energie kun je omzetten in licht, warmte of beweging en omgekeerd.

Slide 4 - Diapositive

Vermogen - typeplaatje
Het vermogen geeft ook aan wat een apparaat kan. Met een boormachine van 300 watt zal je niet zo makkelijk een gat boren als met een boormachine van 800 watt. Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer maar gebruiken ook meer elektrische energie. Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.
Het vermogen van een apparaat staat altijd op het typeplaatje.

Een typeplaatje vind je vaak achterop of onderop een elektrisch apparaat.Op het typeplaatje vind je het vermogen van een apparaat.
Tekst

Slide 5 - Diapositive

Het vermogen 
P= E / t
P - het vermogen in watt (W)
E- De energie in Joule (J)
t de tijd in seconden (s)

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen. De afkorting voor vermogen is de hoofdletter P van het Engelse woord voor vermogen, power. Een eenheid van vermogen is joule per seconde (J/s). Een andere eenheid is de watt
(W). Hierbij geldt dat 1 W evenveel is als 1 J/s. 

Slide 8 - Diapositive

Vermogen berekenen

Slide 9 - Diapositive

Filmpje elektrisch vermogen

Slide 10 - Diapositive

Omrekenen

Slide 11 - Diapositive

Formules en eenheden

Slide 12 - Diapositive

Opdracht 1

Slide 13 - Diapositive

Uitwerking opdracht 1

Slide 14 - Diapositive

Opdracht 4

Slide 15 - Diapositive

Uitwerking opdracht 4

Slide 16 - Diapositive

Opdracht 10

Slide 17 - Diapositive

Uitwerking opdracht 10

Slide 18 - Diapositive

0,2 kW =
A
0,0002 W
B
2 W
C
200 W
D
2000 W

Slide 19 - Quiz

500 W =
A
500000 kW
B
5000 kW
C
5 kW
D
0,5 kW

Slide 20 - Quiz

Hoe groter de weerstand,
A
Hoe groter de stroomsterkte
B
Hoe kleiner de spanning
C
Hoe kleiner de stroomsterkte

Slide 21 - Quiz

Hoe groter de spanning,
A
Hoe groter het vermogen
B
Hoe kleiner de weerstand
C
Hoe kleiner de stroomsterkte

Slide 22 - Quiz

Symbool voor de grootheid vermogen
A
W
B
U
C
P
D
R

Slide 23 - Quiz

Een gloeilamp heeft een vermogen van 60 W. Door de lamp loopt een stroomsterkte van 5 A. Op welke spanning is de lamp aangesloten?
A
300 V
B
12 V
C
0,08 V

Slide 24 - Quiz

Een strijkijzer werkt op een netspanning van 230 volt. Het typeplaatje van het strijkijzer staat hiernaast. Hoe groot is de stroomsterkte door het strijkijzer?
A
60 Hz
B
800 W
C
3,5 A
D
0,3 A

Slide 25 - Quiz

Een gloeilamp wordt aangesloten op een spanning van 24 V, de stroomsterkte door de lamp is 5 A. Wat is het vermogen van de lamp?
A
120 W
B
4,8 W
C
0,2 W

Slide 26 - Quiz

a. Heb je alles van deze les begrepen?
b. Zijn er onderdelen van deze les die je nog niet zo
goed begrijpt of waar je meer uitleg voor nodig hebt?
c. Heb je nog tips of suggesties voor deze les?

Slide 27 - Question ouverte

vermogen

Slide 28 - Carte mentale

huiswerk
maak opdracht 35 t/m 43 van bl. 144 - 146

Slide 29 - Diapositive