Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Stijlkwesties
Stijlkwesties
als- dan
dat- wat
zij- hun- hen
u- uw; jou- jouw
alle(n), enkele(n), sommige(n), beide(n), vele(n)
waarmee- met wie
1 / 27
suivant
Slide 1:
Diapositive
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
Cette leçon contient
27 diapositives
, avec
quiz interactifs
,
diapositives de texte
et
1 vidéo
.
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Stijlkwesties
als- dan
dat- wat
zij- hun- hen
u- uw; jou- jouw
alle(n), enkele(n), sommige(n), beide(n), vele(n)
waarmee- met wie
Slide 1 - Diapositive
Doelen:
- De student kan verschillende stijlkwesties uitleggen
- De student kan verschillende stijlkwesties toepassen in mondeling en schriftelijk taalgebruik.
- De student bereidt zich voor op het examen schrijven 3F
Slide 2 - Diapositive
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Marc werkt even hard als Marika.
B
Marc werkt even hard dan Marika.
Slide 3 - Quiz
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Ik bel u op een ander kanaal als u gewend bent.
B
Ik bel u op een ander kanaal dan u gewend bent.
Slide 4 - Quiz
als- dan
Gebruik
als
:
bij vergelijkingen met gelijkheid:
Donna is even oud als Amber.
Donna is net zo oud als Amber.
Slide 5 - Diapositive
als- dan
Gebruik
dan
:
na een vergrotende trap: groter dan, meer dan, beter dan;
na ander, andere of anders:
Anders dan mijn zus hou ik erg van katten.
Documenten worden soms op een andere plek opgeslagen dan u gewend bent.
Het is een ander verhaal dan ik eerst dacht.
Slide 6 - Diapositive
als- dan
Bij vergelijkingen met 'zo' gebruik je altijd 'als':
Een Macbook is bijna 2 keer zo duur als een android laptop.
Mijn dochter eet lang niet zo graag groente als ik.
Slide 7 - Diapositive
Gebruik na als of dan het juiste woord voor de persoon.
Dit kun je controleren door de zin af te maken:
Ik ben sneller dan
jij
(bent).
Zij zijn even snel als
wij
(zijn).
Een patiënt heeft het zwaarder dan
jij
(het hebt).
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Vidéo
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Ik heb hun een compliment gegeven.
B
Ik heb hen een compliment gegeven.
Slide 10 - Quiz
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Wij hebben hen uitgezwaaid.
B
Wij hebben hun uitgezwaaid.
Slide 11 - Quiz
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Met hun wil ik niet samenwerken.
B
Met hen wil ik niet samenwerken.
Slide 12 - Quiz
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Hun hebben koffie gepakt.
B
Zij hebben koffie gepakt.
Slide 13 - Quiz
Hun
Gebruik
'hun'
als je verwijst naar personen die iets ontvangen. Dit doe je alleen als er geen voorzetsel voor staat:
Ik heb hun een fijne dag bezorgd.
Ik heb hun broodjes gegeven.
Controleren of je 'hun' moet gebruiken door 'voor' of 'aan' ervoor te denken.
Slide 14 - Diapositive
Hen
Gebruik
'hen'
als je verwijst naar personen met wie iets gebeurt:
Wij hebben hen uitgezwaaid.
Heb je hen kunnen motiveren.
Controleren of je hen moet gebruiken. Je kunt er geen 'aan' of 'voor' voor denken.
Slide 15 - Diapositive
Hun/ zij
Vaak wordt 'hun' als onderwerp gebruikt. Dat is fout: 'hun' is NOOIT het onderwerp van een zin. Gebruik in dit geval 'zij'.
Dus niet: Hun hebben koffie gedronken.
Wel: Zij hebben koffie gedronken.
Slide 16 - Diapositive
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Mag ik jouw wat vragen?
B
Mag ik jou wat vragen?
Slide 17 - Quiz
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Ik wil u bedanken.
B
Ik wil uw bedanken.
Slide 18 - Quiz
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Mij moeder is de beste.
B
Mijn moeder is de beste.
Slide 19 - Quiz
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Hier heb je de waardevolle spullen van jouw.
B
Hier heb je de waardevolle spullen van jou.
Slide 20 - Quiz
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Dat humeur van jouw staat me niet aan.
B
Dat humeur van jou staat met niet aan.
Slide 21 - Quiz
jou/ jouw, u/uw, mij/ mijn
Je bebruikt jou, u en mij om naar personen te verwijzen.
Je gebruikt jouw, uw en mijn om bezit aan te geven. Je gebruikt dit altijd voor een zelfstandig naamwoord.
Hij stuurde mij een appje.
Ik geef u een gebakje.
Hier heb je jouw pen.
Mijn moeder is een vrolijke vrouw.
Slide 22 - Diapositive
jou/jouw, u/ uw, mij/ mijn
Als je bezit aangeeft in combinatie met het woord
'van'
gebruik je jou, u en mij.
Die onvriendelijke toon van jou staat me niet aan.
Dat is een goed idee van mij.
Slide 23 - Diapositive
Welke zin is juist geformuleerd?
A
De kinderen zijn allen verlegen tijdens de eerste schooldag.
B
De kinderen zijn alle verlegen tijdens de eerste schooldag.
Slide 24 - Quiz
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Vele hebben deze vraag fout beantwoord.
B
Velen hebben deze vraag fout beantwoord.
Slide 25 - Quiz
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Het mes waarmee ik de ui snijd, is stomp.
B
Het mes met wie ik de ui snijd, stomp.
Slide 26 - Quiz
Welke zin is juist geformuleerd?
A
De persoon waarmee ik stond te praten is mijn nicht.
B
De persoon met wie ik stond te praten is mijn nicht.
Slide 27 - Quiz
Plus de leçons comme celle-ci
Stijlkwesties
Décembre 2022
- Leçon avec
34 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
Stijlkwesties
Octobre 2023
- Leçon avec
34 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
Stijlkwesties
Janvier 2023
- Leçon avec
33 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
Stijlkwesties - 1
Novembre 2022
- Leçon avec
41 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
Stijlkwesties en meer..
Septembre 2023
- Leçon avec
44 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1,3,4
Stijlkwesties
Mai 2022
- Leçon avec
28 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
Stijlkwesties - 1
Novembre 2023
- Leçon avec
41 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
Stijlkwesties
Mars 2022
- Leçon avec
35 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1