Stunde 5: Wechselpräpositionen

Guten Tag
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Guten Tag

Slide 1 - Diapositive

Heute:
1e Stunde:
- Wechselpräpositionen
- Üben mit Wechselpräpositionen

2e Stunde: 
- Gedicht lesen (in Gruppen)

Slide 2 - Diapositive

Am Ende der Stunde

  • kenne ich die Wechselpräpositionen (3e/4e nv)
  • kann ich diese Präpositionen in einfachen Sätze verwenden
  • weiß ich, was ich (noch) lernen muss

Slide 3 - Diapositive

Welche 9 deutsche Welchselpräpositionen kennt ihr noch?

Slide 4 - Carte mentale

Slide 5 - Diapositive

op
aan/op/bij/naar
achter
naast
in/naar
over
onder
voor
tussen
zwischen
vor
über
unter
in
an
neben
auf
hinter

Slide 6 - Question de remorquage

Die Bedeutung:
auf = op                  
hinter = achter 
in = in, naar 
neben = naast 
über = boven, over 
an = aan, bij, naar 
unter = onder 
vor = voor 
zwischen = tussen

Slide 7 - Diapositive

Welke zinnen staan in welke naamval?
DATIV (3e)
AKKUSATIV
(4e)
Ich stehe vor der Tür (v)
Ich setze mich in die Reihe (v)
Wir fahren in die Berge (mv)
Wir spazieren in den Bergen (mv)
Er springt auf das Sofa (o)
Er springt auf dem Sofa (o)

Slide 8 - Question de remorquage

De 7/2 regel
Soms kun je niet vragen waar/waarheen of wanneer en dan gaat bij deze voorzetsels de 7/2 regel in. 

4e naamval: AUF & ÜBER

3e naamval: AN, HINTER, IN, NEBEN, ZWISCHEN, UNTER, VOR

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

voorbeeld:   Ich fahre in ... Schweiz (v).
Ich fahre in die Schweiz.



    Ergens naartoe  =  +4
Ich fahre in der Schweiz.



ergens zijn; iets doen = +3

Slide 11 - Diapositive

Welcher Satz ist richtig geschrieben? Sleep de zin.
Dieser Satz ist richtig.
Dieser Satz ist leider falsch.
Der Ball rollt unter das Auto (o).
Die Kreditkarte liegt in dem (im) Hotelzimmer (o).
Ich wohne über dem Geschäft (o).
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch (m).
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch (m).

Slide 12 - Question de remorquage

Slide 13 - Diapositive

Übungen machen
Macht die Übungen 5 bis 8
Auf Seite 141, 142 und 143

Wiederhole zuerst die Aufgaben von Kapitel 1 & 2 
(H: Grammatik) wenn es zu schwierig ist.

Meer uitleg: doe verder mee met de Lesson-Up.

Slide 14 - Diapositive

Vul in.
Das Auto steht vor d...…. Garage (v)

Slide 15 - Question ouverte

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De auto staat vor d.... garage (v).
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'staat' is geen beweging. Je kunt vragen 'waar'? Dus Dativ (3e naamval) vrouwelijk.

Dus: Das Auto steht vor der Garage (v)

Slide 16 - Diapositive

Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 17 - Question ouverte

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het schrift valt op de grond.
op = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'vallen' is een beweging.
Dus Akkustiv (4de naamval) mannelijk.

Dus: Das Heft fällt auf den Boden (m).


Slide 18 - Diapositive

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 19 - Quiz

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het boek ligt op de tafel.
op = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? 
Antwoord: ligt op de tafel. Dus Dativ (3e naamval).

Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).

Slide 20 - Diapositive

Das Bild hängt an d.... Wand (v).
A
die
B
der

Slide 21 - Quiz

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De foto hangt aan de muur.
an (aan) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 
Dus Dativ (3e naamval) vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Slide 22 - Diapositive

Vul in.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Slide 23 - Question ouverte

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.
auf (op) = keuzevoorzetsel
Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen). 
Dus Akkusativ (4e naamval.)

Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf den Tisch.


Slide 24 - Diapositive

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Slide 25 - Question ouverte

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?', zich bevinden, dus Dativ (3e naamval)

Dus: Stehst du immer so lange vor dem Spiegel?

Slide 26 - Diapositive

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Slide 27 - Question ouverte

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).
1de naamval -> die (1)                 der (3).
Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).


Slide 28 - Diapositive

0

Slide 29 - Vidéo

Am Ende der Stunde

  • kenne ich die Wechselpräpositionen (3e/4e nv)
  • kann ich diese Präpositionen in einfachen Sätze verwenden
  • weiß ich, was ich (noch) lernen muss

Slide 30 - Diapositive