2.1 met Wat heb je geleerd

Soorten uitgaven
Vasten lasten
Dagelijkse uitgaven
Incidentele uitgaven

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Soorten uitgaven
Vasten lasten
Dagelijkse uitgaven
Incidentele uitgaven

Slide 1 - Diapositive

Begroting (= budgetplan)
overzicht van verwachte inkomsten en verwachte uitgaven


Slide 2 - Diapositive

Hoe bereken je een weekbedrag om naar een maandbedrag?

Is € 25 per week hetzelfde als € 100 per maand?
€ 25 X 52 / 12 = € 108,33

€ 100 X 12 / 52= € 23,08

Slide 3 - Diapositive

Geld reserveren
- In de toekomst een grote uitgave wilt doen
- Incidentele uitgaven

- Ook hier kan je berekenen hoeveel je moet reserveren

-Formule: 

Slide 4 - Diapositive

Reserveren
Reservering per maand                        = Bedrag dat je nodig hebt
                                                                                      aantal maanden

Voorbeeld:
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?
€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reserveren.

Slide 5 - Diapositive

Bewust uitgeven en/of sparen




Wat doet de bank met jouw spaargeld ?
Waar kan het geld dan terecht komen?
Houdt de producent bij wie je koop rekening met het milieu, zorgt deze producent goed voor zijn/haar personeel
Uitlen aan bedrijven of aan consumenten.
Bij bedrijven die niet milieu vriendelijk zijn.

Slide 6 - Diapositive

Maken 2.1 de opdrachten 6, 8, 9,10,11 en 12.

Maken bladzijde 60 de opdrachten 3, 4 en 5.

Slide 7 - Diapositive

Wat heb je geleerd?
Wat heb je geleerd?

Slide 8 - Diapositive

Je kunt een bedrag dat je elke week ontvangt, omrekenen naar een maandbedrag. Hoe doe je dat?
A
eerst x52, daarna :12
B
eerst x12, daarna :52
C
eerst x4, daarna :52
D
eerst : 52, daarna x12

Slide 9 - Quiz

100 euro per week is gelijk aan het volgende maandbedrag
A
400
B
433
C
433,33
D
433,34

Slide 10 - Quiz

Wat betekent het begrip ‘reserveren’? Kies uit onderstaande mogelijkheden.
A
De aankoop van duurzame consumptiegoederen tegen de vervangingsprijs.
B
Het bezuinigen op de uitgaven zodat er een overschot ontstaat
C
Het interen op het spaargeld
D
Het opzijleggen van geld voor bepaalde uitgaven

Slide 11 - Quiz

voor welk soort uitgaven is het handig om geld te reserveren?
A
Vaste lasten
B
Dagelijkse uitgaven
C
incidentele uitgaven

Slide 12 - Quiz

Geld reserveren. Tom wil over 3 jaar een nieuwe laptop kopen. De Laptop kost Tom € 500. Hoeveel geld moet Tom per maand reserveren?
A
€ 166,66
B
€ 41,67
C
€ 13,89
D
€ 3,21

Slide 13 - Quiz