Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
1. Stunde Grammatik: schwache Verben
1 / 49
suivant
Slide 1:
Diapositive
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Cette leçon contient
49 diapositives
, avec
quiz interactifs
,
diapositives de texte
et
3 vidéos
.
La durée de la leçon est:
45 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Toetsweek:
Die Dauer der Klassenarbeit ist 60 Minuten:
20 Min. Gram + 20 Min. Wörterbuchtest + 20 Min. Cito lezen.
Nach max. 20 Minuten muss der erste Teil (Gram) abgegeben werden, dann dürfen die Wörterbücher benutzt werden.
Eher abgeben ist erlaubt.
Slide 2 - Diapositive
Lernziel:
Am Ende der Stunde:
- habe ich die schwachen Verben wiederholt.
- kann ich das Partizip bilden.
Slide 3 - Diapositive
Zwakke werkwoorden
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Vidéo
0
Slide 6 - Vidéo
Zwakke werkwoorden
...zijn regelmatig
...worden volgens een vast schema vervoegd
Er bestaat ook een handig ezelsbruggetje voor.
Slide 7 - Diapositive
Ezelsbruggetje
Achter de stam van het werkwoord komen de uitgangen:
(FE)
E - ST - T - EN - T - EN
Slide 8 - Diapositive
Wat is een zwak werkwoord?
Wanneer je het werkwoord in de
verleden tijd
zet is er
geen klinkerverandering
Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak
Slide 9 - Diapositive
Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord
de
-en
of
-n
(als er geen 'e' voor staat)
weg te laten
Voorbeelden:
machen > mach; spielen > spiel; radeln > radel
Slide 10 - Diapositive
Voorbeeld:
machen
(doen, maken)
(ik)
(hij)
(hij/zij/het) (wij)
(jullie)
(zij/u)
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
mach
e
mach
st
mach
t
mach
en
mach
t
mach
en
Slide 11 - Diapositive
Hoe ziet het voltooid deelwoord eruit?
In het Nederlands is dit bij de zwakke werkwoorden vaak ge-/be- ervoor en -t/-d erachter.
In het Duits is dit
ge- + stam + -t
Bijv: machen > gemacht; spielen > gespielt.
Slide 12 - Diapositive
Vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt
Slide 13 - Quiz
Welke twee vervoegingsvormen hebben het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie
Slide 14 - Quiz
Vertaal 'jullie kopen'
kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft
Slide 15 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd
Slide 16 - Quiz
Hoe maak je de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
het hele werkwoord + t
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord
D
het hele werkwoord -en of -n
Slide 17 - Quiz
Welk ezelsbruggetje kan je gebruiken bij de uitgangen van het werkwoord
A
Partytent
B
feesttenten
C
circustent
D
feestenten
Slide 18 - Quiz
du (lachen).
A
lache
B
lachst
C
lachest
D
lacht
Slide 19 - Quiz
ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt
Slide 20 - Quiz
Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen
Slide 21 - Quiz
Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche
Slide 22 - Quiz
Ich ______ in Tilburg.
A
wohnen
B
wohnst
C
wohne
D
wohnt
Slide 23 - Quiz
Wo ________ du?
A
wohnen
B
wohnst
C
wohne
D
wohnt
Slide 24 - Quiz
Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
spiel
spiel
spiel
spiel
spiel
spiel
-e
-st
-t
-en
-en
-t
Slide 25 - Question de remorquage
zwemmen = schwimmen
jij zwemt = du ______________
A
schwimme
B
schwimmst
C
schwimmt
D
schwimmen
Slide 26 - Quiz
schrijven = schreiben
hij schrijft = er ______________
A
schreiben
B
schreibst
C
schreibt
D
schreibe
Slide 27 - Quiz
Oefen nu zelf en kijk of je het snapt:
vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt
Slide 28 - Quiz
Vertaal:
jullie kopen
kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft
Slide 29 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd
Slide 30 - Quiz
spelen = spielen
Er__________ gerne Fußball.
Slide 31 - Question ouverte
houden van = lieben
Ich __________ dich!
Slide 32 - Question ouverte
maken = machen
Wir __________ gern Musik!
Slide 33 - Question ouverte
ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
Sleep de werkwoorden naar de juiste plek
schrijven= schreiben
schreibe
schreibst
schreibt
schreibt
schreiben
schreiben
Slide 34 - Question de remorquage
De stam van een werkwoord in het Duits is ...?
A
de ik-vorm (ich)
B
het hele werkwoord
C
het hele werkwoord min -n
D
het hele werkwoord min -en
Slide 35 - Quiz
Ik kan regelmatige werkwoorden in de juiste vorm zetten
A
Ja
B
Ik snap het, maar moet nog een beetje oefenen
C
Ja, natürlich! Ist ja super einfach!
D
Ik snap het nog niet
Slide 36 - Quiz
Bijzonderheden
Stam eindigt op
-d
of
-t
òf
stam eindigt op
-m
of
-n na medeklinker
:
du, er/sie/es, ihr > krijgen een
extra 'e'
(dan is het makkelijker uit te spreken)
Slide 37 - Diapositive
Voorbeelden
reden (= praten) >
atmen (= ademen) >
du red
e
st
er red
e
t / sie red
e
t
ihr red
e
r
du atm
e
st er atm
e
t / sie atm
e
t
ihr atm
e
t
Slide 38 - Diapositive
Slide 39 - Diapositive
Slide 40 - Vidéo
Vertaal 'jij rekent'
rechnen (= rekenen)
A
du rechnst
B
du rechnest
C
er rechnt
D
er rechnet
Slide 41 - Quiz
Vertaal 'jullie borstelen'
bürsten (= borstelen)
A
ihr bürst
B
ihr bürstet
C
ihr bürtet
D
ihr bürsten
Slide 42 - Quiz
Nog 1 klein puntje
Als de stam op een 's'-klank eindigt (bijv. s, ss, ß, z):
dan komt er bij
du
alleen een
't'
achter de stam
(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)
Slide 43 - Diapositive
Vertaal 'jij heet Thom'
heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom
Slide 44 - Quiz
Vertaal 'jij danst'
tanzen (= dansen)
A
du tanzest
B
du tanzst
C
du tanzt
Slide 45 - Quiz
Wat vind je nog lastig?
Slide 46 - Question ouverte
Lernziel:
Am Ende der Stunde:
- habe ich die schwachen Verben wiederholt.
- kann ich das Partizip bilden.
Slide 47 - Diapositive
Lernziel erreicht?
A
Ja!
B
Größtenteils.
C
Nicht komplett.
D
Nein. Ich brauche Hilfe!
Slide 48 - Quiz
Slide 49 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
Zwakke werkwoorden NR. 2
Octobre 2022
- Leçon avec
48 diapositives
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1-3
Zwakke werkwoorden (wohnen, -d/-t, -s/-z/-ß)
Janvier 2023
- Leçon avec
44 diapositives
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1-3
Wiederholung regelmatige werkwoorden
Mars 2022
- Leçon avec
41 diapositives
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Zwakke werkwoorden
Janvier 2024
- Leçon avec
48 diapositives
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Zwakke werkwoorden NR. 2
Octobre 2022
- Leçon avec
41 diapositives
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1-3
Wiederholung regelmatige werkwoorden
Mars 2021
- Leçon avec
52 diapositives
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
mavo 4 26 nov
Novembre 2020
- Leçon avec
19 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
Neue Kontakte Kap. 4 bkgt
Juin 2023
- Leçon avec
37 diapositives
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2