8.3 / 8.4

1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Rechten en plichten.
Rechten: dingen die iedereen mag.
Plichten: dingen die iedereen moet doen.
Ook dingen die je niet mag zijn plichten.

Slide 2 - Diapositive

Strafbaar feit of misdrijf.
Strafbaar feit: wanneer je de wet overtreedt.
Overtreding: licht strafbaar feit.
Misdaad/misdrijf: zwaar strafbaar feit 

Slide 3 - Diapositive

Strafbaar feit of misdrijf.
Pleeg je eens strafbaar feit --> dader.
Pleeg je een misdaad: misdadiger.
Gedogen: wanneer de politie iets door de vingers ziet.

Slide 4 - Diapositive

In de rechtbank.
Verdachte: persoon waarvan gedacht wordt dat hij of zij een strafbaar feit heeft gepleegd.
Rechter: beoordeelt of je schuldig bent.

Slide 5 - Diapositive

In de rechtbank.
Advocaat: verdedigt de verdachte.
Officier van Justitie: probeert namens de staat te bewijzen dat de verdachte schuldig is.

Slide 6 - Diapositive

Soorten straf.
Gevangenis.
Taakstraf.
Boete.
Celstraf.
Voorwaardelijk / onvoorwaardelijk.
TBS (ter beschikking stelling).

Slide 7 - Diapositive

Soorten rechtspraak.
Strafrecht: rechtspraak bij strafbare feiten.
Burgerlijk recht: rechtspraak bij conflict tussen burgers of bedrijven.
Bestuursrecht: rechtspraak bij zaken tegen de overheid.
Ombudsman: onafhankelijke en onpartijdige instantie die klachten behandeld over de overheid.

Slide 8 - Diapositive

Wat is het verschil tussen een recht en een plicht?

Slide 9 - Carte mentale

Wat is gedogen?

Slide 10 - Carte mentale

Wie verdedigt de verdachte in een rechtszaak.

Slide 11 - Question ouverte

Wat zijn de drie manieren van straffen die we hebben in Nederland?

Slide 12 - Question ouverte

Rechtspraak over strafbare feiten.
Rechtspraak tegen de overheid.
Rechtspraak tussen burgers en bedrijven.
Strafrecht.
Bestuursrecht.
Burgerlijk recht.

Slide 13 - Question de remorquage

Vrijheid, wie zorgt daarvoor.
Overheid: regering en mensen in dienst van de regering.
Klassieke grondrechten: minimale grondrechten, geven vrijheid.
Sociale grondrechten: grondrechten zoals recht op zorg.
Participatie: eerst zelf zorgen voor dingen die je nodig hebt, dan pas de staat.

Slide 14 - Diapositive

Controle en vrijheid.
Sociale controle: mate waarin mensen op elkaar letten.
Individuele vrijheid: dingen die je zelf kunt bepalen.
Asociaal: als je geen rekening houdt met anderen.

Slide 15 - Diapositive

Zijn we nu gelijk?
Emancipatie: als mensen dezelfde rechten krijgen als andere mensen.
Vrouwenquotum: een minimum aantal vrouwen voor een functie (positieve discriminatie).


Slide 16 - Diapositive

Moet je alles kunnen zeggen?
Privacy.
Verspreiden van leugens.
Ingaan tegen andere grondrechten.
Vrijheid <-> verantwoordelijkheid.


Slide 17 - Diapositive

Leg het verschil uit tussen klassieke en sociale grondrechten, geef een voorbeeld.

Slide 18 - Carte mentale

Waarom hoort verantwoordelijkheid bij individuele vrijheid.

Slide 19 - Carte mentale

Participatie is:
A
Eerst voor elkaar zorgen dan pas de overheid.
B
Familie zorgt voor elkaar, niet de overheid.
C
Overheid zorgt nooit voor mensen.
D
Overheid zorgt altijd voor mensen.

Slide 20 - Quiz

Wie is de chirurg?
Een man en zijn zoon krijgen een ernstig auto ongeluk. De vader overlijdt ter plekke. De zoon wordt naar het ziekenhuis gebracht, rechtstreeks de operatiekamer in. De chirurg kijkt naar de jongen en zegt: “Ik kan deze jongen niet opereren, hij is mijn zoon!”.

Slide 21 - Carte mentale