3.4 Nog meer bankzaken

3.4 Nog meer bankzaken?
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

3.4 Nog meer bankzaken?

Slide 1 - Diapositive

Spoorboekje
  • Nakijken 3.3
  • Instructie 3.4
  • Aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Opdracht 2
a Abdul wil een zeilboot, maar sparen duurt hem te lang. Hij koopt de boot daarom met geleend geld. = 2

b Rian heeft meer uitgegeven dan ze dacht. Nu staat ze rood op haar betaalrekening.
Volgende week komt haar salaris weer binnen = 1

Slide 3 - Diapositive

Opdracht 3
a. Hester kan lenen, omdat ze de aankoop van een andere auto niet wil uitstellen.
Voor Bilal kan de auto een onverwachte uitgave zijn.

b. De auto gaat twee jaar mee. Als je de lening in vier jaar aflost,
betaal je nog steeds voor een auto die je niet meer hebt.

Slide 4 - Diapositive

Opdracht 4

Alles wat je meer terugbetaalt dan dat je hebt geleend,
is de aflossing.
X  De kredietkosten zijn: (termijnbedrag × aantal termijnen) − krediet.
X Een maandtermijn bij een lening bestaat uit rente en aflossing

Slide 5 - Diapositive

Opdracht 5
a.  36 × € 456 = € 16.416

b. € 16.416 – € 15.000 = € 1.416

Slide 6 - Diapositive

Opdracht 6

a. 12 × €1.291 = € 15.492 – € 15.000 = € 492
60 × € 290 = € 17.400 – € 15.000 = € 2.400

b. Een langere looptijd betekent hogere kredietkosten.

Slide 7 - Diapositive

Opdracht 7

Slide 8 - Diapositive

Opdracht 8

a. € 23,1 miljard + € 528,2 miljard = € 551,3 miljard

b. € 23,1 miljard ÷ € 551,3 miljard × 100% = 4,2%

Slide 9 - Diapositive

Opdracht 9
a. Na 50 maanden heeft ze € 5.000 terugbetaald, maar dan moet ze ook de kredietkosten nog betalen.

b. aan rente: 0,5 ÷ 100 × € 5.000 = € 25
aan aflossing: € 100 – € 25 = € 75

c. € 5.000 – € 75 = € 4.925

Slide 10 - Diapositive

Opdracht 10
a. 24 × € 36 = € 864

b. € 864 – € 749 = € 115
€ 115 ÷ € 749 × 100% = 15,4%

Slide 11 - Diapositive

Opdracht 11
a. 
73 × € 30 = € 2.190

€ 2.190 = € 1.500 = € 690

b.
korter
lager

Slide 12 - Diapositive

Opdracht 12
Mensen met weinig geld kopen vaker op afbetaling. Door de kredietkosten zijn ze meer geld kwijt dan iemand die in één keer betaalt.

Slide 13 - Diapositive

3.4 Nog meer bankzaken
Je leert in deze les:
  •  Welke rol de bank speelt bij vraag en aanbod van geld
  • Welke voor en nadelen er zijn als je geld belegt in plaats van spaart
  • Wat vreemde valuta zijn en hoe je de wisselkoers gebruikt
  • Hoe je euro's naar vreemd geld omrekent en andersom

Slide 14 - Diapositive

Naar welke landen ben jij geweest waar ze niet met de euro betalen

Slide 15 - Carte mentale

Vraag en aanbod van geld
Banken zijn belangrijk in ons geldverkeer
Banken lenen een deel van ons spaargeld uit.
De rente voor sparen is altijd lager dan voor lenen

Slide 16 - Diapositive

1Gezinnen leveren arbeid aan bedrijven
Gezinnen sparen bij de bank
Banken lenen geld aan bedrijven
Bedrijven betalen rente aan de bank
Banken betalen rente over spaargeld aan gezinnen
Bedrijven betalen loon aan gezinnen

Slide 17 - Question de remorquage

Wil je nog meer spaargeld?
De rente op spaarrekeningen is momenteel erg laag.

Je kunt jouw geld ook beleggen

Je steekt je geld dan in bedrijven of projecten (aandelen).

Je verwacht dat jouw aandelen meer waard worden

Slide 18 - Diapositive

Wil je nog meer spaargeld?
Als je een aandeel koopt, koop je een stukje van een bedrijf

Als het bedrijf goed presteert stijgt de prijs van jouw aandeel (de koers)

Als het bedrijf slecht presteert daalt de prijs van jouw aandeel (de koers)

Daarom de waarschuwing, u kunt uw inleg met beleggen verliezen

Slide 19 - Diapositive

Aandelen wisselen continu van waarde, zie hier de extreme waarde wisseling van Bitcoin

Slide 20 - Diapositive

Vul hieronder de voor en nadelen van sparen en beleggen in
Sparen
Beleggen
Voordeel:
Nadeel:
Je krijgt Rente
De rente is laag
Je kunt jouw geld verliezen
Je belegging kan meer waard worden

Slide 21 - Question de remorquage

Vreemde valuta
De meeste landen in de EU hebben de euro als wettig betaalmiddel. Dit is de eurozone 

Landen met een andere munt dan de euro betalen met vreemde valuta

Je moet rekenen met de wisselkoers om te wisselen van munteenheid

Je kunt vreemde valuta kopen en verkopen. Kijk de hele video's voor de uitleg

Slide 22 - Diapositive

0

Slide 23 - Vidéo

Met een bedrag in euro's vreemd geld kopen
Bij vreemd geld kopen doe je het aantal euro's keer de lage wisselkoers

Slide 24 - Diapositive

Bereken hoeveel Japanse Yen je kunt kopen voor €250
A
114,67 yen
B
29.525 yen
C
118,10 yen
D
28.667,50 yen

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Vidéo

Omrekenen van vreemd geld naar euro's
Bij het verkopen van vreemd geld doe je bedrag vreemd geld gedeeld door hoge wisselkoers

Slide 27 - Diapositive

Je verkoopt 38 Britse ponden. Hoeveel euro's ontvang je daar voor
A
41,30
B
42,70
C
33,82
D
34,96

Slide 28 - Quiz

Huiswerk
Wanneer je klaar bent met de les maak je opdracht 1 tm 9 in je boek.

Bladzijde 82 tm 85

Slide 29 - Diapositive

3.4 Nog meer bankzaken
Je leert in deze les:
  •  Welke rol de bank speelt bij vraag en aanbod van geld
  • Welke voor en nadelen er zijn als je geld belegt in plaats van spaart
  • Wat vreemde valuta zijn en hoe je de wisselkoers gebruikt
  • Hoe je euro's naar vreemd geld omrekent en andersom

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive