Chapitre 1 overhoring

Welk woord past het best in de zin?

Je vais te faire voir/  travailler ma nouvelle chambre.
A
faire voir
B
C
D
travailler
1 / 26
suivant
Slide 1: Quiz
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welk woord past het best in de zin?

Je vais te faire voir/  travailler ma nouvelle chambre.
A
faire voir
B
C
D
travailler

Slide 1 - Quiz

Welk woord past het best in de zin?

Pour envoyer des messages on utilise un portbable/ une photo
A
une photo
B
un portable

Slide 2 - Quiz

Welk woord past het best in de zin?

Le contraire de devant, c'est derrière/ le temps.

Slide 3 - Question ouverte

Welk woord past het best in de zin?

Grâce à/ impossible cette appli, je peux parler aux amis. 

Slide 4 - Question ouverte

Welk woord past het best in de zin?

Les nouvelles baskets de Nike sont chères/ prix.

Slide 5 - Question ouverte

Kies de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord. C'est un .................... homme ...................
A
grand homme
B
homme grande
C
grande homme
D
homme grand

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord.
La ................femme.................. habite à Rome.
A
femme italien
B
italienne femme
C
femme italienne
D
italien femme

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord.
Les .............. garçons...............jouent au foot
A
actifs garçons
B
garçons actives
C
garçons actifs
D
actives garçons

Slide 8 - Quiz

Geef de juiste vorm en de correcte plaats van het bijv naamwoord
C'est une ........... famille ............ (italien)

Slide 9 - Question ouverte

Geef de juiste vorm en de correcte plaats van het bijv naamwoord
Ma ............... tante ........... habite à Paris (vieux)

Slide 10 - Question ouverte

Geef de juiste vorm en de correcte plaats van het bijv naamwoord
C'est une............... fille................. (amoureux)

Slide 11 - Question ouverte

De présent is een tijd in het
A
heden
B
verleden
C
toekomst

Slide 12 - Quiz

De passé composé is een tijd in het
A
heden
B
verleden
C
toekomst

Slide 13 - Quiz

Vertaal:
Hij heeft het boek gezocht

Slide 14 - Question ouverte

Vul in: de juiste vorm van het werkwoord
Je ................. à la question du prof
A
répond
B
répondons
C
répondent
D
réponds

Slide 15 - Quiz

Vul in: de juiste vorm van het werkwoord
Nous ............. l'histoire du chef.
A
entend
B
entendons
C
entendez
D
entendent

Slide 16 - Quiz

Vul in: de juiste vorm van het werkwoord
Hier on ............... la voiture.
A
a vendu
B
avons vendu
C
as vendu
D
ont vendu

Slide 17 - Quiz

Vul in: de juiste vorm van het werkwoord
Ce weekend tu ....................... le match
A
avons perdu
B
as perdu
C
avez perdu
D
a perdu

Slide 18 - Quiz

Vertaal
Jij hebt op de bus gewacht.

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal
Jullie hebben het liedje gehoord

Slide 20 - Question ouverte

Welk woord komt overeen met de omschrijving?
Een getal met 6 nullen

Slide 21 - Question ouverte

Welk woord komt overeen met de omschrijving?
Daar kun je sporten

Slide 22 - Question ouverte

Welk woord komt overeen met de omschrijving?
Het meest kostbare edelmetaal

Slide 23 - Question ouverte

Welk woord komt overeen met de omschrijving?
Het tegenovergestelde van ongelukkig

Slide 24 - Question ouverte

Welk woord komt overeen met de omschrijving?
Het tegenovergestelde van doorgaan

Slide 25 - Question ouverte

Vertel dat je je beste vriend(in) op school hebt ontmoet

Slide 26 - Question ouverte