5. Weerstand deel 2 - Fynn

5. Weerstand deel 2
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

5. Weerstand deel 2

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Voordat je begint
Kijk je antwoorden van de vorige LessonUp na.
Bekijk dit document:

Slide 3 - Diapositive

Wie ben ik ook alweer?

Slide 4 - Diapositive

Wat kunnen jullie van mij verwachten?

Slide 5 - Diapositive

Wat verwacht ik van jullie?
  • Je houdt je aan de schoolregels
  • Actief meedoen met de les
  • Stil als ik aan het woord ben
  • Je zit het leren van andere mensen niet in de weg



Slide 6 - Diapositive

Lesdoelen
Je.... 
... kan uitleggen waarom niet alle componenten een vaste            weerstand hebben
... kent de wet van Ohm en kan deze toepassen
... weet dat niet elk materiaal een constante weerstand heeft.
... kan de weerstand berekenen uit een U,I diagram.

Slide 7 - Diapositive

Weerstand van lucht?
U = 100KV (!)
I = 3A
R = ?

Slide 8 - Diapositive

U = 100KV (!)
I = 3A
R = ?

Slide 9 - Question ouverte

Als je de spijkers verder van elkaar af beweegt, dan wordt de weerstand...
A
groter
B
kleiner
C
Blijft gelijk

Slide 10 - Quiz

Op een vochtige dag is de weerstand van lucht lager. Het apparaat verbruikt dan ........ stroom
A
meer
B
minder
C
dezelfde hoeveelheid

Slide 11 - Quiz

Een weerstand bestaat uit een mengsel van koolstof en rubber. Hoe groter het percentage rubber hoe .... R
A
groter
B
kleiner
C
dikker

Slide 12 - Quiz

Herhaling Wet van Ohm
1
2
3

Slide 13 - Diapositive

Huiswerk bespreken

Slide 14 - Diapositive

4.4
Wet van Ohm: I = U/R
a. Bereken de stroom (in mA) door een lampje met een weerstand van 450 Ω wanneer het wordt aangesloten op een spanning van 2,2 V

b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.

c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.

Slide 15 - Diapositive

4.4
Wet van Ohm: I = U/R
a. Bereken de stroom (in mA) door een lampje met een weerstand van 450 Ω wanneer het wordt aangesloten op een spanning van 2,2 V

b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.

c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule

2. Gegevens


3. Berekening


4. Resultaat


Slide 16 - Diapositive

4.4
Wet van Ohm: I = U/R
a. Bereken de stroom (in mA) door een lampje met een weerstand van 450 Ω wanneer het wordt aangesloten op een spanning van 2,2 V

b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.

c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule
I = U / R
2. Gegevens
R = 450 Ω
U = 2,2 V
3. Berekening
I = U / R
I = 2,2 / 450
4. Resultaat
I = 0,005 A = 5 mA

Slide 17 - Diapositive

4.4
Wet van Ohm: I = U/R
b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.

c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule

2. Gegevens


3. Berekening


4. Resultaat


Slide 18 - Diapositive

4.4
Wet van Ohm: I = U/R
b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.

c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule
R = U / I
2. Gegevens
U = 7,2 V
I = 15 mA = 0,015 A
3. Berekening
R = U / I
R = 7,2 / 0,015
4. Resultaat
R = 480 Ω

Slide 19 - Diapositive

4.4
Wet van Ohm: I = U/R
c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule
U = I x R
2. Gegevens
I = 0,35 A
R = 0,65 kΩ = 650 Ω
3. Berekening
U = I x R
U = 0,35 x 650
4. Resultaat
U = 227,5 V

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Herhaling Wet van Ohm
1
2
3

Slide 22 - Diapositive

Een weerstand

Slide 23 - Diapositive

Verband tussen spanning en stroomsterkte
Let op: spanningsmeter staat parallel, stroommeter in serie!

Slide 24 - Diapositive

Resultaten in een tabel
Kijk! Een rechte lijn

Slide 25 - Diapositive

Wat is de weerstand?

Slide 26 - Diapositive

Uitwerking "Wat is de weerstand?"
1
2
3
4
5
6
Kijk! De weerstands-waarde is overal hetzelfde (5Ω)

Slide 27 - Diapositive

Bereken van iedere lijn de weerstand

Slide 28 - Diapositive

Bereken van iedere lijn de weerstand
2
1
3
4

Slide 29 - Diapositive

Dus: Hoe steiler de lijn in een U,I-diagram, hoe kleiner de weerstand
2
1
3
4

Slide 30 - Diapositive

Herhaal de proef bij een lampje
(ipv weerstand van constantaandraad)

Slide 31 - Diapositive

Herhaal de proef bij een lampje
1
4
2
3
5
6
Met deze waarde is het niet mogelijk de weerstand uit te rekenen. Het lampje heeft wel een weerstand, maar deze is dus niet te berekenen. Als je naar de andere weerstanden kijkt, is het logisch dat deze weerstand bij 0 V rond de 10Ω zal liggen.

Slide 32 - Diapositive

Dus: lampjes hebben geen vaste weerstandswaarde. Deze is afhankelijk van de spanning.

Dit is niet het geval bij constantaandraad. Een draad van constantaan heeft wel een vaste weerstandswaarde

Slide 33 - Diapositive

Constantaandraad heeft wèl een vaste weerstand
Met deze waarde is het niet mogelijk de weerstand uit te rekenen. Het lampje heeft wel een weerstand, maar deze is dus niet te berekenen. Omdat het om een constante weerstand gaat, zal de weerstand in dit geval ook 40 Ω zijn.
Met deze waarde is het niet mogelijk de weerstand uit te rekenen. Het lampje heeft wel een weerstand, maar deze is dus niet te berekenen. Omdat het om een constante weerstand gaat, zal de weerstand in dit geval ook 40 Ω zijn.

Slide 34 - Diapositive

Constante weerstand

- bijvoorbeeld constantaandraad

- Weerstand (R) is altijd hetzelfde

- U,I-diagram is een rechte lijn
Niet-constante weerstand

- bijvoorbeeld gloeilampje


- Weerstand (R) is verschillend bij verschillende spanningen

- U,I-diagram is niet een rechte lijn
Dus...

Slide 35 - Diapositive

Lever hier een foto van je aantekeningen / samenvatting van deze LessonUp in.

Slide 36 - Question ouverte

Verwerkingsopgaven 5. Weerstand deel 2

Slide 37 - Diapositive

Verwerkingsvragen
Dit is Huiswerk
In SOM vind je wanneer je dit precies moet af hebben
De groene vragen zijn optioneel

Slide 38 - Diapositive

5.1
Bij drie weerstanden is bij verschillende spanningen de stroomsterkte gemeten. De resultaten zie je in de figuur. Bereken met behulp van de meting bij U = 2 V de weerstandswaarden van weerstand R1, R2 en R3.

5.2
Hoe kan je aan de vorm van de grafiek van weerstand R2 zien dat deze weerstand tijdens de gehele meting constant was?

5.3
a. Van welke weerstand nam de waarde tijdens de proef toe? Leg uit zonder berekening. Gebruik in je antwoord de woorden 'spanning' en 'stroom',
b. Van welke weerstand nam de waarde tijdens de proef af? Leg uit zonder berekening. Gebruik in je antwoord de woorden 'spanning' en 'stroom',
c. Ga met een berekening na of de weerstanden inderdaad toe- of afnamen. Maak gebruik van je antwoorden bij 5.1.

Slide 39 - Diapositive

Vraag 5.1

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 40 - Question ouverte

Vraag 5.2

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 41 - Question ouverte

Vraag 5.3

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 42 - Question ouverte

Hieronder kun je je vragen en/of opmerkingen over de opgaven van deze LU kwijt.

Slide 43 - Question ouverte