29-02 M04

• Taal
• ISK

29-02

Schrikkeldag! 

Van het Middelnederlandse scricken, dat "met grote passen lopen" of "springen" betekende. 

29-02

15 minuten stillezen

29-02

Blok 2: herhaling, toets bespreken, Taal Compleet 3.1

Blok 3: rekenen

Blok 4: oefenen dictee, Ster in lezen 2.4, afmaken Taal Compleet

Wat zijn werkwoorden?

1. de, het , een
2. slimme, mooie, rode
3. fiets, boek, volleybal
4. lopen, werken, denken

Het meisje ..... naar school.

1. fietsen
2. fiets
3. gefietst
4. fietst

Mevrouw Judith ..... geen koffie.

1. drinkt
2. drink
3. drinken
4. drinket

... jij ook voetbal?

1. kijkt
2. kijk
3. kijken
4. kijket

..... u ook huisdieren?

1. heeft
2. bent
3. hebt
4. heb

Max .... de opdracht niet.

1. begrijpen
2. begrijp
3. begrijpet
4. begrijpt

Ik ..... een gele fiets.

1. ben
2. heb

Wij .... nu op school.

1. zijn
2. hebben

Henk ... vandaag jarig.

1. heeft
2. is

..... woon je?

1. wat
2. waar
3. wie
4. wanneer

.... is die jongen?

1. wat
2. waar
3. wie
4. wanneer

.... wil je eten?

1. wat
2. waar
3. wie
4. wanneer

.... hebben we vakantie?

1. wat
2. waar
3. wie
4. wanneer

29-02

• Toets bespreken
• Taal Compleet 3.1
• met mevrouw Judith maken: opdracht 4 & 5
  
• nieuwe woorden opschrijven
• zelfstandig maken: opdracht 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9

Pauze! 

Blok 3: Rekenen

Blok 3: Rekenen

• Herhaling
• coordinaten werkblad
• boek of op de laptop

Hoe heet dit?

+

• plus

-

• min

Andere woorden voor plus

• erbij 
• samen
• en
• dubbel
• meer
• opgeteld
• bij elkaar 
• in totaal

Andere woorden voor min

• eraf
• minder
• verschil
• weg
• van elkaar af

X

• Keer
• vermenigvuldigen
• product 

:

• Delen
• delen door
• gedeeld door
• deelsom

Coördinaten 

Eerst horizontaal (van links naar rechts -> )

Daarna verticaal (van beneden naar boven )

Maak zelf het werkblad. Je mag met je buurman zachtjes overleggen. 

Klaar? Verder met je boek of op de laptop. 

Klaar! 

Blok 3

• oefenen voor dictee
• Ster in  lezen 2.4
• Taal Compleet afmaken

Wij .... het goede antwoord.

1. kies
2. kiezen
3. kiest
4. kiesen

het kruisje-de ....

1. kruizjes
2. kruisje
3. kruisjes

.... lijn-....lijnen

1. de-de
2. het-de
3. het-het
4. de-het

de streep-de .....

1. streppen
2. streeppen
3. strepen
4. strepen

ik typ-jij typt-zij typt- ..... jij?

1. typt
2. typen
3. typ

Maak een zin met het woordje "rondje".

Maak een zin met het woord "plaatjes".

Welke is goed geschreven?

1. asjeblieft
2. alsjeblieft
3. alsjebleift
4. alsjeblieft

Wil jij thee? Nee, ....

1. bedankt
2. lekker
3. dankjewel
4. alsjeblieft

Ik geef, jij ....., wij .....

1. geef, gefen
2. geeft, geven
3. geeft, geeft
4. geven, geven

ik vraag, jij ...., .... jij?

1. vraagt, vraag
2. vraag, vraag
3. vraagt, vraagt
4. vraagt, vrag

Ster in lezen 2.4

blz. 56